Maria

 

Het voorjaar loopt ten einde en het is een zonnige, warme morgen als de vrachtwagens het dorpje inrijden. Vrachtwagens met een huif. Twee vrachtwagens met een kanon en één met een kleine bulldozer en andere grote dingen. Mannen, sommigen in uniform, springen uit de wagens met een huif. Ze dragen wapens. Gewone geweren maar ook andere. Een grote man met een grijze baard roept iets en al die mannen gaan in keurige rijtjes staan.

Een paar mensen uit het dorp zijn blijven staan en anderen komen hun armetierige huisjes uit om te kijken. Dan vraagt de grote man iets aan zo’n dorpeling. Die wijst naar de overkant, naar de winkel van de kapper die ook medicijnen, zalfjes en zeep verkoopt en die ook nog de burgemeester van het dorp is. De grote man loopt er heen en het duurt niet lang voordat er een koortsachtig gedoe in het hele dorp uitbreekt. Het zijn soldaten die ons komen verdedigen. Ze hebben voor ons gevochten en nu hebben ze honger, zegt men. Ze willen nu eten.

Het hele dorp is er druk mee maar het gaat de soldaten niet vlug genoeg. Ze gaan zelf de woningen in en nemen alles mee wat ze aan eten en drinken kunnen vinden. Ook het huisje waar Maria met haar vader en moeder woont wordt door twee soldaten doorzocht. Als haar vader protesteert slaat één van de soldaten met zijn geweer tegen het hoofd van haar vader. Die zakt op de grond en gillend en krijsend gaat haar moeder de soldaat te lijf. Ook zij wordt geslagen. De twee soldaten praten even met elkaar en dan grijpt de ene haar bij de arm en trekt haar met zich mee. Als ze buiten zijn klinken er in haar huisje twee geweerschoten. Het geluid herkent ze direct. Ze is vaak met opa mee geweest als hij in de heuvels op hazen en fazanten ging jagen. De realiteit van nu dringt niet tot haar door. Wat valt er te jagen in haar huis?

De soldaat neemt haar mee naar het huis van de burgemeester. Die ligt voor zijn winkel op de grond en een donkere vlek rond zijn hoofd kleurt de straat. Ze begrijpt het niet. Ze begrijpt ook niet waarom de kleren van haar lijf getrokken worden, waarom ze op de toonbank van de winkel wordt gedrukt, waarom de mannen lachen, waarom er even later stekende pijnen door haar onderlijf schieten die zo hevig zijn dat ze het bewustzijn verliest.

 

Waarom hebben ze haar laten leven? Dachten ze dat, toen ze met haar klaar waren, de dood haar wel genadig zou zijn? De herder die vanaf de hoge heuvel alles had zien gebeuren, heeft haar gevonden. Samen met de buurvrouw en haar vriendin die, toen het vreselijke gebeurde, ook niet in het dorp waren, hebben ze haar zo goed en zo kwaad als het ging, verzorgt. In de winkel van de burgemeester was nog genoeg wat ze voor haar konden gebruiken. Het heeft even geduurd voordat ze haar durfden vertellen dat zij nog de enige bewoners van het dorp zijn. De soldaten hebben iedereen vermoord. Met de bulldozer hebben ze in één van de akkertjes een diepe gleuf gegraven en daar iedereen ingegooid. Iedereen dood? Haar vader en moeder? Opa en oma? De oude mannetjes die altijd op het pleintje zaten? De leuke jongen van de bakker? Allemaal?

Het is geen leven wat ze doen. Het is overleven. Het is het verzamelen van wat nog rest en het is proberen na te denken over wat nog kan. Het verdriet is zo massief, zo groot, zo onvoorstelbaar dat het zelfs nu, na een paar maanden nog onbesproken is. Zelfs de naweeën hebben zich nog niet aangediend omdat er van enige verwerking nog geen sprake is. Moeten ze hier blijven? De herder wil niet weg. Zijn vrouw en twee kinderen liggen in die dichtgegooide gleuf en hij wil ze niet alleen laten. De vriendin van de buurvrouw kan ook niet weg. Alles wat zij aan familie had, woonde in dit dorp.  De buurvrouw kan nog ergens anders heen. In een dorp ver weg, woont een zuster van haar en daar zou ze naar toe kunnen maar ook zij gaat niet. Nog niet want ze wil eerst voor haar buurmeisje zorgen. Ze blijkt zwanger te zijn en het is haar taak om voor dit kind te zorgen.

Ze maakt zich zorgen over haar. Het vrolijke kind in haar, is vermoord. Praten doet ze met een enkel woord. Haar bewegingen lijken wel mechanisch en van haar gezicht valt bijna geen emotie af te lezen. Ze is te jong en nog zwak. De buurvrouw weet wat een kind in de buik vraagt van de moeder en ze merkt bijna dagelijks dat het eigenlijk niet gaat. Wat kan ze anders doen dan goed voor haar zorgen en haar vertellen wat er straks, in het nieuwe jaar met haar gaat gebeuren? Maar ze voelt ook de onmacht omdat vertellen niet hetzelfde is als  het echt meemaken. En wat als dat kind geboren is? Ooit zal vertelt moeten worden dat de vader misschien wel die grote man met die grijze baard is of één van die andere onmensen. Het is niet uit liefde verwekt maar uit minachting, misbruik, machtswellust en onmenselijkheid. Ze heeft uitgerekend dat het de vroege lente is als het kind geboren wordt. Misschien dat dit lentekind de moeder wat vreugde gaat bezorgen. Je weet nooit want mensen zitten raar in elkaar.

Het is nacht en in het oude huisje van haar ouders ligt Maria in bed. Buiten is het koud en een stevige wind veroorzaakt geluiden die de troosteloosheid van dit dorpje bevestigen. Ondanks de vele oude dekens waar ze onder ligt, kan ze niet warm worden. Als ze door het kleine raampje kijkt ziet ze de donkere wolken voorbij de volle maan jagen. Sinds de middag heeft ze pijn in haar buik en dat wordt alleen maar erger. Aan het eind van de middag merkte ze dat haar broek nat geworden was. De buurvrouw heeft niets aan haar kunnen merken omdat ze niets laat merken. Als je opgesloten zit in jezelf kan je dat niet meer. Ze weet heel goed dat er met haar iets aan de hand is. Natuurlijk, dat kind in haar buik maar dat andere, dat onbenoembare….. De wetenschap zal er vast een naam voor hebben en misschien zelfs een behandelmethode maar wat heb je daaraan als je in een, door ieder verlaten gehucht van niks woont in de uithoek van een land?

De pijn wordt steeds erger. Het komt met golvende bewegingen en ze weet niets anders te doen dan haar benen te spreiden en toe te geven aan de drang om te persen. Met haar hoofd achterover perst ze en terwijl de maan vervormt tot het gezicht van haar moeder duwt ze met haar laatste krachten het onvolmaakte kind naar buiten. Ze tilt de dekens op en kijkt naar dat wat ze niet wilde. Dan valt ze terug. De maan komt net achter een wolk vandaan en is nu oma geworden. Oma lispelt met haar tandeloze mondje dat ze met haar mee mag. Weer komt ze overeind en als ze de dekens even optilt ruikt ze de zoete geur van haar bloed. Ze valt terug en nu is haar moeder weer de maan. Vlak voor een voortjagende wolk haar bedekt, zegt ook zij dat ze mee mag. ‘Kom,’ zegt ze, ‘Kom bij ons.’ Ze probeert te wachten tot de wolk de maan weer vrijgeeft maar dat lukt niet. Met wijd open ogen zakt ze weg en gaat mee in de genadevolle dood.

 

Ergens in dit land op deze wereld zit een grote man met een grijze baard op de rand van een kinderbed. Hij leest zijn kleindochter een kerstverhaaltje voor. Als het uit is stopt hij haar lekker onder de dekens en geeft een kriebelig kusje op haar voorhoofd. Lieve opa’s doen dat.

 

©peter gortworst / dec. 2017
foto: nl.123rf.com   

 

 

 

 

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

3 reacties op Maria

  1. Wilma Phillipson zegt:

    Wat een triest verhaal. En dan ook nog zo van alle tijden. Mooi geschreven. Ik werd er verdrietig van.

    Like

    • Sorry Wilma. Het is geen kerstverhaal geworden wat je onder de boom voorleest. Ik vind wel dat een verhaal als dit, geschreven moet worden. Misschien een beetje tegenhangen in een periode van gezelligheid, vrolijkheid, genoegzaamheid en sentiment.

      Like

  2. Wilma Phillipson zegt:

    Daar hoef je geen sorry voor te zeggen hoor. Juist in deze tijd moeten zulke verhalen ook verteld kunnen worden.

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s