De reis van ‘De glimlachende dode’.

Tijdens het schrijven van mijn vorige boek ‘Wraak kent geen winnaars’ heb ik jullie op de hoogte gehouden van het maakproces. Ik schreef over ‘in verwachting zijn’ en zo voelde het ook. Ik wist wat er zou komen. De kleur van de muisjes was al zeker. Het was gewoon nog wachten tot het kind zo volgroeid zou zijn dat het een gerede kans op overleven had.
Bij het nieuwe boek ‘De glimlachende dode’ dacht ik in een gelijksoortig proces te zitten maar gaandeweg bleek dat helemaal niet te kloppen. De vergelijking met een ongeboren kind ging steeds minder op. Er was iets heel raars, iets heel anders aan het groeien. Dacht ik eerst dat het een meisje zou worden met blond haar en blauwe ogen maar al schrijvend werd het een jongetje met pikzwart haar en prachtige donkere ogen. Daar had ik geen moeite mee totdat het arme kind drie benen moest krijgen, beide oren aan de linkerkant van het hoofd en twee kleine skateborden in plaats van ordentelijke voeten. Kortom: het ‘in verwachting zijn’ was een metafoor aan het worden die kant noch wal raakte. Ik zal in dit epistel je proberen uit te leggen hoe dat zit en hoe fascinerend dit schrijfproces is geweest.

Ik ben geen schrijver die werkt volgens een vooropgezet plan. Bij mij vind je geen grote vellen papier aan de muur waarop personages met alle in- en uitwendige kenmerken beschreven zijn. Geen verhaallijnen, geen hoofdstukindelingen en geen plot. Meer dan vage ideeën, vragen en wat-alsen zijn er niet. Zo was bij ‘Wraak kent geen winnaars’ de oorspronkelijke vraag wat iemand zou doen als hij/zij plotseling een heleboel geld in handen gedrukt zou krijgen. Vanuit die vraag ben ik het boek gaan schrijven en gaandeweg is het hele verhaal ontstaan.

Bij ‘De glimlachende dode’ leek het mij wel leuk om over een gemoedelijk dorp te schrijven waar natuurlijk toch van alles gebeurde. In 2015 heb ik al eens een verhaaltje geschreven wat dit aardig illustreert en waarmee ik dacht een boek te kunnen vullen. (https://petergortworst.com/2015/08/15/er-gebeurt-hier-niks/) Al schrijvend ontdekte ik dat het niets zou worden. Ik positioneerde mij als ‘de verteller’ maar die rol beviel mij steeds minder. Het grootste nadeel was dat er voor dialogen weinig plaats bleek te zijn. De verteller moet een rasverteller zijn wil hij de aandacht van de lezer vasthouden en dat ben ik niet. Bovendien kreeg ik ruzie met Theo. Hij was een hoofdpersoon in het verhaal maar voldeed niet aan de eisen die ik aan hem stelde. Het idee dreigde een roemloze dood te sterven.

Als vrijwilliger bij Taalpunt heb ik wekelijks contact met een Syrische vrouw. Ik help haar met beter leren spreken en schrijven van onze taal. Natuurlijk gaat het niet alleen over grammaticale zaken. Je kan niet al die uren in de bibliotheek zitten zonder het te hebben over meer persoonlijke zaken. Ik kreeg door haar de mogelijkheid om te ontdekken hoe het is om als vluchtelinge in een ander land te wonen. De vaak nietsontziende stroom van ongenuanceerde berichten over gelukzoekers, profiteurs, gratis-geld-halers, doet geen recht aan de werkelijkheid. Een normaal, gezond denkend mens die zich niet laat leiden door ongefundeerde angst, domme haat of kortzichtigheid weet dat.

Eén voorbeeld kan groot leed inzichtelijk maken. Denk bijvoorbeeld aan de Turkse man die de hand vasthoudt van zijn dode dochter die nog onder het puin ligt of het verdronken jongetje dat aangespoeld is op het strand. Pars pro toto. Het deel staat voor het geheel. De omvang van een ramp is met ons verstand niet te bevatten en een enkele foto, een klein voorbeeld of een kort filmpje helpt ons dan soms. Zo is voor mij deze vrouw het voorbeeld dat mij enig inzicht geeft in het hele ‘vluchtelingenvraagstuk’. In onze gesprekken ging het vaak over hoe het daar was in dat mooie Syrië. Over hoe groot en voortdurend de angst was om verraden of vermoord te worden. Over het verdwijnen in de gevangenis, de bombardementen, de zorgen over hoe aan voedsel te komen. Gesprekken over het waarom en hoe van de vlucht naar het veilige Europa. Over hoe het is om als vrouw met een sjaal in Nederland rond te lopen. Het zijn verhalen die vertelt moeten worden.

Langzamerhand groeide het idee om haar verhalen te verwerken. Het bijna overleden idee om te schrijven over een dorp waar niets schokkends plaats zou vinden, kwam weer tot leven. Er komt een gezin uit Syrië in het dorp wonen en kijk eens wat dat voor opschudding geeft.
Het gaf vooral nieuwe mogelijkheden. Het dorp dat overal in Nederland had kunnen liggen, werd een Zeeuws dorp. In die provincie weten ze wat het is om vluchteling te zijn, wat het is om je huis als een ruïne terug te vinden, wat het is om te ervaren dat gezins- en familieleden zijn omgekomen of mensen uit je buurt voorgoed verdwenen zijn. Daar weten ze alles van opnieuw opbouwen, van hoop op een betere toekomst en van een geloof waaruit je kracht kan putten. In een Zeeuws dorp zou je mogen verwachten dat er een meer dan gemiddeld begrip is voor mensen die ook moesten vluchten, die ook proberen om in barre tijden het hoofd boven water te houden.

Het is niet alleen een verhaal over een dorp geworden. Het werd een verhaal van twee werelden. In het boek noem ik het de Zeeuwse klei en het Syrische zand. Er is door de personages van Koen en Khadija een groter verhaal ontstaan. Koen is met zijn achtergrond als een eigenzinnige, laaggeletterde dorpeling één van de representanten van de Zeeuwse klei. De hoogopgeleide Khadija verbeeldt de Syrische vluchtelingen. Beiden zijn het gelukzoekers. Voor henzelf en voor de mensen waar ze zich verantwoordelijk voor weten. Twee door het leven getekende mensen, elk uit een verschillende cultuur die zich, voor zover als dat mogelijk was, als klei en zand vermengen.
Het schrijven werd een feest van ontdekkingen en onverwachte problemen. Dat klinkt een beetje vreemd als je moet schrijven over het leed dat de inwoners van Syrië nog steeds wordt aangedaan. Lang niet alle verschrikkingen heb ik beschreven. Ik hoop dat met wat ik wel op papier heb gezet over de wreedheid en rechteloosheid toch minstens duidelijkheid heb gegeven over hoe het regiem van de dictator het land in een wurggreep houdt. Grote delen van het vluchtverhaal heb ik overgenomen van een vluchteling.

Alle teksten die gaan over de gewoonten en gebruiken van de Syriërs zijn door mijn taalmaatje gelezen en vaak van commentaar voorzien. Meestal monde dit uit in verhelderende gesprekken. Zo gaf ik een Arabische man een koosnaam en dit kon dus echt niet. Aan dat soort flauwekul doet men daar niet. Je hebt toch een naam?
Mooi vond ik haar motivatie om een sjaal te dragen. Ze had de keus om deze wel of niet om te doen. “Ik heb gekozen dat het moet” zei ze en daarmee kan iedere voor- of tegenstander het doen. Zij bepaalt zelf wat te doen. Daar heeft niemand iets over te zeggen.
Soms was het voor haar lastig om te erkennen dat het verhaal voor een deel ook fantasie is. In het boek gaat er iemand terug naar Syrië omdat de heimwee te groot is. Dat was voor haar onbegrijpelijk. Ze kende niemand die dat gedaan heeft en kon het zich ook niet voorstellen. Mijn argument dat het voor de loop van het verhaal nodig was, kon ze moeilijk accepteren.

Eén van de proeflezers vroeg wat ik met het boek wilde bereiken. Deze vraag had ik niet verwacht. Ik mag in mijn schrijfwerk graag een belerend vingertje opsteken maar een heel boek wijden aan iets als een maatschappelijk omkeer is veel te veel van het goede. Zelfs in mijn dromerigste dromen zou ik vreselijk mijn best moeten doen om daar zelfs maar een begin mee te maken. Ik zou het al mooi vinden als één lezer iets ontdekt wat hij of zij nog niet wist. Het is mijn taalmaatje en mij er niet om gegaan een bestseller te schrijven. Wij wilden het verhaal vertellen voor ieder die het horen wil. Zijn dat er vele dan is dat mooi. Zijn het er minder dan is dat mooi.

Hopelijk begrijpen jullie nu waarom ik afgestapt ben van dat in verwachting zijn. Wat mijn taalmaatje en ik geschreven hebben is groter en anders. Het is een Boek geworden en ik schrijf dat heel bewust met een hoofdletter. Natuurlijk zijn we trots op onze prestatie. Nu breekt de tijd aan waarin we reacties mogen verwachten en dat is best spannend.

Wil je het boek lezen, bestel het dan bij jouw boekhandel of via
https://www.boekenbestellen.nl/boek/de-glimlachende-dode

© Peter Gortworst / mei 2023

Advertentie
Geplaatst in van alles... | Tags: , , , , , , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Opnieuw in verwachting -7-

Wachten

Het nu telt even niet omdat er in de toekomst grote dingen gaan gebeuren en dat maakt wachten een opmaat, een voorbereiding op dat wat komen gaat. Dan is het geen wachten op het onverwachte maar een, misschien wel langverwachte, vervulling van grote verwachtingen.

Dit is een citaat uit het boek ‘De glimlachende dode’. Ja, inderdaad, het boek waarop jij smachtend op wacht, dat zeer waarschijnlijk het eerste is waar je aan denkt bij het ontwaken en dat gedurende de dag als een nieuwe verliefdheid jouw doen en laten overheerst.

Ik leef met je mee. Als geen ander weet ik hoe ‘wachten op’ voelt. Nu zijn er vele soorten van wachten. Je kan bijvoorbeeld wachten op de grote klap als je in Los Angeles woont, in de file, op het openbaar vervoer of je kan er op wachten dat iets helemaal fout gaat. Gelukkig zijn er ook mooie dingen waar je op kan wachten. De uitreiking van een diploma, het begin van de vakantie, het moment dat je met een nieuwe baan kan beginnen, de dag dat je jouw nieuwe pup kan halen, het moment dat je elkaar weer ziet of het einde van de laatste correcties van je boek.

Vervelend is het wachten als je niet weet wanneer jouw verwachting in vervulling gaat. En zoals bij enkele stoplichten een zichtbaar tijdklokje gaat lopen welke aangeeft hoe lang je nog stilstaat, hoop ik dat dit epistel je helpt om de tijd tot de verschijning van het boek, te overzien.

Soms kan je het wachten bekorten maar dat is niet altijd het beste wat je kan doen. Een rood licht negeren omdat het te lang duurt, kan een langdurige ziekenhuisopname tot gevolg hebben. Zo zal ik de aller, allerlaatste zijn die de mensen die nu aan mijn boek werken te bewegen om haast te maken. Geen haar op mijn hoofd die daar aan denkt al is het alleen maar om de wetenschap dat werk dat met veel liefde en geduld gedaan wordt, zich uiteindelijk loont.

De onovertrefbare correctrice die het boek naspeurt op onduidelijkheden, niet logische zaken en mogelijke verbeteringen is aan de laatste 20 hoofdstukken bezig. Het resultaat van haar arbeid is een veel beter boek met één extra hoofdstuk en tot nu toe zo’n 15 extra bladzijden. Wanneer zij klaar is gaat het naar een fantastische correctrice die het geheel door loopt op taalfouten. Nadat deze verwerkt zijn is het klaar. En dan! Dan kan het gedrukt worden en zijn jullie eindelijk aan de beurt.

Uit de reacties die ik tot nu toe krijg maak ik op dat het een goed boek wordt. ‘Aan het eind moest ik wel even slikken,’ onthulde een proeflezer mij. ‘Ik moest blijven lezen. Ik wilde weten hoe de afloop zou lopen,’ liet een ander weten. Eén redelijk onbekende man legde, nadat ik wat over het boek vertelde, spontaan geld op tafel en ik moest het boek maar opsturen als het klaar was. Voor mij zijn dat veelbelovende reacties.

Ik ben ondertussen met een paar dingen bezig. De flaptekst bijvoorbeeld. Enkelen hebben dit via FB al meegekregen. Zo langzamerhand bedenk ik dat het schrijven van het boek minder kopzorgen geeft dan een gecomprimeerde tekst die op de achterkant van een boek moet komen. Een superbelangrijke tekst omdat het de potentiële lezer over moet halen het boek te gaan lezen.
Als deze tekst klaar is kan de omslag van het boek gemaakt worden. Hoe deze wordt, weet ik gelukkig al.
Tot slot ben ik bezig om een mailingslijst te maken. Het plan is om het boek, voordat het daadwerkelijk verkocht gaat worden, tegen een gereduceerde prijs aan te bieden. Dit gaat via voorinschrijving en hopelijk lukt het zo om de eerste bestelling bij de drukker te bekostigen.
Omdat een wezenlijk deel van het boek in de bibliotheek van Emmen is ontstaan, zal daar de presentatie en aanbieding van het eerste boek gevierd worden. Daarover later meer.

Tot het zo ver is: geduld, lieve lezers, geduld…..

© Peter Gortworst / maart 2023

Geplaatst in Opnieuw in verwachting | Tags: , , , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Groene Golden

Het is moedig willen zijn. Het is je niet laten kisten door iets onbenulligs als het weer. Sterker nog: het is een manhaftige daad om dit rotweer te trotseren en ja, ook een beetje vluchten. Het is daarom dat de eind van de middagwandeling met Kees, zijn Golden Retriever, niet langs de groenstrook gaat.

Het miezert onophoudelijk, het is waterkoud en de wind scherp. Dikke muts, handschoenen en een sjaal. Desondanks twijfelt hij nog even of hij toch niet linksaf zal slaan naar de vertrouwde groenstrook. Helaas is zijn lot door hemzelf bepaald. Hij heeft Ankie vertelt dat de wandeling vanmiddag langer duurt omdat hij naar het zandpad wil. Daar kan Kees heerlijk vrijuit lopen en voor hem is het natuurlijk ook goed. Wat extra beweging kan hij wel gebruiken. Ankie had wat met haar neus gesnoven. Voor haar was de heftige woordenwisseling die ze hadden nog niet klaar en dat hij zich nu met deze smoes aan dit ‘gesprek’ onttrekt, zint haar niet. Hij voelde daarentegen dat er lucht en tijd nodig was en alleen al om die reden kan hij niet met een kwartiertje terug zijn.

Kees sjokt naast hem voort. Als hond is het afhankelijk zijn van de luimen of idiote ideeën van de baas niet altijd een pretje. Vele malen liever was hij op zijn kussen blijven liggen met de rug tegen de radiator. Maar goed, de boodschappen dienen afgeleverd te worden en de nieuwste geuren geroken. Toen ze rechtsaf gingen in plaats van links had hij het al door. Niks groenstrook. Dit wordt anders en zijn zin neemt na elke meter meer af. Ook hij voelt dat het miezert, waterkoud is en waait.

Het zandpad is een lange strook modder met grote en diepe plassen geworden. Het lijkt er op dat je alleen langs de kant kan lopen. Hij klikt de riem van Kees los.
‘Nou, toe maar,’ zegt hij zonder al te veel enthousiasme.
Kees voelt dat gebrek aan enthousiasme feilloos aan. Hij sjokt voor de baas uit en geen moment komt het in zijn gedachten op om met de buik in een diepe plas te gaan liggen. Als een gek heen en weer gaan rennen, uitgelaten springen en polsen of de baas een balletje in zijn zak heeft…. hij moet er niet aan denken. Bij het eerste weiland staat het hek open en in gras loopt het nu net even lekkerder dus waarom niet?

Het begaanbare deel van het pad is minder begaanbaar dan hij dacht. Het is glibberig en nu hier onderuit gaan is iets wat je niet wilt. Zijn aandacht is meer gericht op waar hij loopt, dan Kees in de gaten houden. Wanneer hij zonder veel gevaar voor een slippartij even kan blijven staan om naar Kees te kijken, ziet hij de hond op zijn rug rollen en zijdelingse snoekduiken naar iets op de grond maken. ‘O nee…’ kreunt hij. De ervaring heeft hem geleerd dat iets op de grond een kadaver of een koeienvlaai is. Beide stinken.
‘Kees! Hier!’ roept hij maar Kees luistert niet. Het enthousiasme dat er niet was, is er nu wel.
‘Wel potver… Kees!! Hier!!!’ brult hij nu.
De hond heeft door dat met menens is en op een sukkeldrafje komt hij aanlopen.
De Golden is een groene geworden en hij stinkt als een oordeel. Hij kan het niet laten en moppert achter elkaar door. Kees doet alsof hij niets hoort. Hij klikt de lijn vast en neemt de weg terug. Bij het water is een visvlonder en daar kan hij proberen de hond wat toonbaarder te maken.

Kees is niet gek. Zodra ze de vlonder oplopen weet hij al wat er komen gaat. Ook de baas is niet gek. Hij pakt Kees bij de halsband en zonder veel poespas kiepert hij de hond in het water. Nu moet hij zelf op de buik gaan liggen om de hond te wassen. Het water is akelig koud en hij voelt dat zijn vingers verkrampen. Hij trekt de hond weer op het droge en net te laat realiseert hij zich dat elke hond zich uit gaat schudden. Vlokjes nog niet weggespoelde koeienstront vliegen rond en hij voelt ze ook landen op zijn gezicht. Dat kon er nog wel bij.

Alleen maar kijkend naar de stoeptegels loopt hij met de groene naar huis. Als hij niemand ziet, ziet niemand hem. Door een kier van de achterdeur roept hij Ankie. Na een kort verslag vraagt hij om emmers lauwwarm water, handdoeken en hondenshampoo. Hij boent, borstelt en wast tot de Golden weer Golden is. Al die tijd staat Ankie vanachter het raam van de warme keuken naar hem te kijken. De hond mag naar binnen en hij kleed zich buiten tot op zijn onderbroek uit. Zijn kleren gaan in een emmer en hij vlucht door het huis naar de douche.

In zijn dikke, donkerrode ochtendjas komt hij weer beneden.
‘Het ging niet helemaal volgens plan?’ vraag Ankie zuur.
‘Nee, niet bepaald.’
‘Dan had je Kees ook niet onder appél.’
Verbluft hapt hij even naar adem. Dit is onzin. Ze praat poep. Hij heeft geen zin in een nieuwe woordenwisseling en houdt daarom zijn mond. Ankie ziet dit als een bevestiging.
Met ‘Hij stinkt nog’ wrijft ze een beetje extra zout in de wonden.
Zonder een woord te zeggen, loopt hij naar de badkamer en komt terug met een exorbitant duur flesje after shave.
‘Het is een unieke geur die heel goed bij je past,’ had ze verzekerd en het als een verjaardagscadeau aan hem geschonken.
Kwistig besprenkelt hij Kees met deze unieke vloeistof.
‘Beter zo?’ vraagt hij.
Vanuit een donkere donderwolk kijkt ze hem aan.
‘Jij weet vast wel wie er vannacht op de bank slaapt.’
‘Kees?’ vraagt hij maar dat hoort ze niet meer. De deur van de trap heeft ze met een daverende klap achter zich dichtgegooid.
Hij kijkt naar de hond.
‘Het wordt een mooie nacht,’ laat hij Kees weten, ‘We slapen knusjes samen op de bank.’

©Peter Gortworst / feb. 2023

Geplaatst in korte verhalen | Tags: , , , , , , | 2 reacties

Marijke

Hij heeft die middag, na de wekelijkse douchebeurt, de grootste mee-eters uitgeknepen, zijn haren met brillantine zorgvuldig zo gekamd dat het een achteloos kapsel lijkt en kleren aangedaan die zijn zogenaamde non-conformistische opvattingen moeten onderstrepen.
Het zaaltje van de jongerensociëteit is halfduister. Op elk tafeltje flakkeren druipkaarsen in Chianti flessen, in de visnetten branden groene, blauwe en rode gloeilampen en de twee TL-lampen zijn omwikkeld met gekleurd crêpepapier. De zwart-witte poster van Che Guevara die tussen de twee kleine ramen hangt, is in het donker nauwelijks te zien. De lampjes boven de kleine bar zijn een oase van licht in deze halfdonkere ruimte.

Hij is te vroeg. Er zijn nog nauwelijks bezoekers. Bij Wim die vanavond achter de bar staat, bestelt hij een cola. Drie dubbeltjes kost dit brouwsel en hij rekent snel uit dat hij er die avond nog negentien kan bestellen. Hij leegt zijn pijp in de asbak en vult deze met nieuwe tabak. Als hij er de brand in steekt verspreidt zich met de rook een weeë geur van toffee. Wim vindt dat lekker ruiken.
Theo is nog druk met zijn geluidsinstallatie. Twee pick-ups, twee kasten van luidsprekers en één versterker. Te groot, te krachtig voor een zaaltje als dit. Alles voluit zetten is niet goed voor de oren en de relatie met omwonenden. Het ergste is nog dat Theo er voor gezorgd heeft dat hij het nummer In-a-gadda-da-vida van Iron Butterfly tot de dag van vandaag combineert met een wc. Iedereen weet dat Theo dit nummer draait als hij naar het toilet moet. Het geeft hem voldoende tijd om te doen wat gedaan moet worden. Dit nummer, Theo en wc. Toch raar dat dit soort combinaties je een leven lang bijblijven.
Hij heeft dat ook met geuren. De geur van cacao en vers gebakken koekjes brengen hem terug naar zijn geboortegrond, de frisse, bijna koude lucht van een heldere najaarsmorgen naar het tegelfietspad langs de Hemweg en de inmiddels zeldzame geur van een ouderwets varkenskot naar een zomerhuisje op het erf van een boer in Woudenberg.

Het is drukker geworden en zijn spanning neemt toe. Het is niet voor niets dat hij zich zo opgedoft heeft. Voor zijn gevoel wordt het een alles-of-niets-avond. Het is Marijke die hem de kop dol maakt. De bijna zwartharige, onbeschrijflijke mooie, lieve Marijke met die onschuldige donkere ogen en lichtbruine huid. Toen zij drie weken terug voor de eerste keer op de soos kwam met Nellie en Rita, kon hij niets anders dan naar haar kijken. Natuurlijk was ze voor hem onbereikbaar. Iemand die zo mooi is, valt niet op een puistenkop die bovendien in de liefde nauwelijks kan bogen op enige ervaring.
Maar hij heeft haast. Hij weet nu nog dat hij toen, fietsend langs het Amstelstation, aan het rekenen was geslagen. Nog twee jaar naar school, dan twee jaar in dienst en als je daarna een meisje krijgt, gaat er zomaar twee jaar voorbij voor je trouwt en dan duurt het nog zeker een jaar voordat het eerste kind er zou kunnen zijn. Dan ben je al hartstikke oud! Wat moet een kind met zo’n oude vader? Tegen die tijd zou hij de opa kunnen zijn.
Het zijn deze gedachten die hem een permanent gevoel van urgentie bezorgen en dat maakt zijn lidmaatschap van deze sociëteit niet iets wat alleen plezier geeft. Het is ook noodzaak. Wat moet er van hem worden zonder vrouw?

Marijke is er! Ze zit met haar vriendinnen aan de andere kant van de dansvloer. Hij is zo gaan zitten dat hij onopvallend naar haar kan kijken. Ze lacht en kletst en af en toe kijkt ze rond. Kijkt ze nu naar hem? Het zal toch niet? De dansvloer vult zich met dansende mensen die woest bewegen op Hair van Zen of The Edwin Hawkins Singers. Dat is niets voor hem. Hij voelt zich belachelijk wanneer hij zo mee zou dansen. En met wie dans je als je alle aandacht nodig hebt voor die stomme bewegingen? Met de hele groep? Voor het eerst spijt het hem dat er geen alcohol geschonken wordt. Het zou zijn voornemen makkelijker maken.
Theo zet een ander plaatje op. Marian van the Cats! Een schuifelnummer bij uitstek. Het is nu of nooit. Hij stapt van de kruk en stevent vastberaden op het tafeltje van Marijke af. Op de vraag of zij met hem wil dansen knikt ze en staat op. Ze volgt hem naar de dansvloer. Hij legt zijn handen op haar ranke, warme heupen en zij slaat een arm om zijn nek en de ander om zijn middel. Als ze beginnen te bewegen zet ze haar rechterbeen tussen die van hem en drukt zich tegen hem aan. Haar borsten tegen zijn ribbenkast, dat been tussen die van hem en haar hoofd tegen zijn schouder. Hij weet niet wat hem overkomt. Dit is al mooier dan hij zich had voorgesteld. Hij kijkt naar haar gezicht en zij naar dat van hem. Als vanzelf kussen ze elkaar. Hun tongen kringelen rond en er komt geen einde aan. Ze houden elkaar vast als het nummer afgelopen is. Theo weet wat hem te doen staat en Percy Sletge begint met zijn special prayer.

De avond wordt een droom. Als ze niet dansen, zitten ze dicht naast elkaar. Ze drinkt sinas die hij voor haar haalt. Ze rookt niet maar vindt zijn pijp lekker ruiken. Ze praten over niemendalletjes. Niet over de oorlog in Vietnam. Niet over Turks Fruit, het nieuwe boek van Jan Wolkers. Niet over een Maagdenhuis of Provo’s en zeker niet over de spanningen tussen de jonge ambachtslieden met hun vakbonden. Hij bevindt zich in een permanente staat van verbazing. Het maakt hem stuntelig. Een godin als Marijke ziet hem zitten? Zijn gevoel weet met zijn gevoel geen raad. Hij zou willen gaan staan om trots uit te roepen dat Marijke zijn meisje is maar dat durft hij nog net niet.
Om half twaalf staat ze op. Ze moet naar huis en natuurlijk brengt hij haar. Ze woont in de nieuwbouwwijk en voor de deur nemen ze afscheid. Volgende week zal ze er weer zijn, belooft ze hem.

De week gaat, hoewel gevuld met de zoetste muziek en ontelbare roze wolken, tergend langzaam voorbij. Zijn verliefdheid heeft hij zelfs aan zijn vader bekend gemaakt. Dat was voor deze man zo ongewoon dat hij niet wist hoe te reageren. Op zaterdagmorgen is hij de stad ingegaan om een lekker luchtje te kopen en nu wacht hij, in een wolk van old spice voor de deur van de soos op haar komst. Nellie en Rita zien hem staan.
‘Marijke komt niet hoor,’ laten ze hem weten, ‘Ze is verhuisd.’
Deze mededeling raakt hem knalhard. Ze komt niet? Hoe kan dat? Ze zou vanavond toch komen? Hoe kon ze dat beloven als ze wist dat ze ging verhuizen? Hij vraagt waar ze dan heen is. Het blijkt Almelo te zijn en het waarom van deze verhuizing weten ze ook niet. Ja, het ging nogal plotseling maar nogmaals, de reden weten ze niet.
Hij fiets naar haar huis en tuurt door de ramen. Het staat inderdaad leeg en een wanhopige gevoel overweldigd hem. Almelo. dat is helemaal aan de andere kant van Nederland! Hoe moet hij haar ooit terugvinden? Hij heeft bij de buren nog navraag gedaan maar zij konden hem niet verder helpen. Ja, ze woonden er net twee maanden. Helaas waren ze nogal op zichzelf dus veel contact was er niet. Hij weet niet wat te doen. Naar Almelo gaan er hopen haar daar tegen het lijf te lopen lijkt hem een zinloze onderneming.

Hij is haar nooit vergeten. Zelfs nu kan hij als een bejaarde man, zich deze avond moeiteloos voor de geest halen. Niemand, ook zijn eigen vrouw niet, weet van deze wonderbaarlijke gebeurtenis. Het is zijn geheim dat hij als een kostbaar kleinood bij zich draagt. Nog altijd voelt hij haar warme lijf tegen zich aandrukken, kussen zijn lippen de hare en voelt hij met pijn de verliefdheid van toen. Als hij zou kunnen tekenen maakt hij nu nog een precies lijkend portret van haar en iedere keer dat hij de naam Marijke leest of hoort, flitst zij door zijn hoofd.

Deze naargeestige februarimorgen kruipt hij achter zijn computer en ziet dat er een bericht op Messenger is. Een foto van een oudere vrouw met grijs haar en licht getint uiterlijk. Ze lijkt minzaam te glimlachen. Daaronder de tekst: ‘Volgens mij hebben wij vroeger een avond met elkaar gedanst. Weet je dat nog? Marijke’.
Hij staart naar de foto. Nee, dit is Marijke niet. Dit is een oudere vrouw en niet het meisje dat hij koestert. Een lichte paniek maakt zich van hem meester. Deze vrouw verstoort zijn droom en zijn kostbare herinnering. Dat wil hij niet. Het kost hem weinig moeite de gedachte om het profiel te openen, te onderdrukken. Hij wil niets van haar weten. Niets met haar te maken hebben. Met een enkele muisklik blokkeert hij deze vreemde indringster. Weg! Weg!!

©Peter Gortworst / feb. 2023

Geplaatst in korte verhalen | Tags: , , , , , , , , , , , | 3 reacties

De 300ste

Dit schrijfsel is een markeringspunt, een mijlpaal. Volgens de administratie van WordPress is dit het 300e bericht op mijn blog en daar ik wel van ronde getallen houd, laat ik jullie meedelen in mijn vreugde.

Mijn eerste bericht publiceerde ik hier in juli 2015. Ik vond, zo onbescheiden ben ik wel, dat mijn korte verhaaltjes een breder publiek verdienden dan mijn familieleden, vrienden en toenmalige collega’s. Een schrijver wil gelezen worden. Zo simpel is dat.

Voor ik met dit blog begon was ik op zoek naar een uitgever die wel brood zag in mijn werk. Dat viel niet mee. Het heeft mij een klein vermogen aan postzegels gekost en veel tijd die voornamelijk uit wachten bestond. Soms hoorde je niets meer en een enkele keer kreeg je na lange tijd een briefje met de mededeling dat je niet in hun stal paste. Dat een uitgever uiteindelijk wel de gok durfde te wagen, ervaarde ik als een klein wonder. Er werd in 2013 een bundel gedrukt met dertig korte verhalen. De titel was: ‘Vandaag en anders morgen’. De titel was een citaat uit één van de verhalen. Helaas is er toen, door omstandigheden, van enige promotie niets terecht gekomen en het aantal verkochte boeken was daarom gering. Achteraf maar goed ook. Het boekje voldeed niet aan de normen die ik er vandaag aan stel.

Ook mijn bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ik begon mij te realiseren dat er meer mogelijkheden waren om mijn werk te presenteren aan een breed publiek en waagde daarom twee jaar later de sprong om een eigen blog te beginnen. Ik schrijf bewust ‘waagde’. Voor wie groot geworden is met een echte typemachine waar je op moest hameren en altijd ruzie had met dat zwart-rode lint, je het belletje dat klonk als je het einde van de regel had bereikt, nog uit duizenden zou herkennen, talloze stencils hebt getikt en met de hand afgedraaid en de schilderkunst met het aanbrengen van Tipp-ex machtig bent geworden, is iets als een computer, internet of een inktjetprinter nog altijd een hypermodern gedoe. Zo gemakkelijk als jonge mensen er mee omgaan, zo veel moeite koste het mij. De techniek heeft voor mij weinig geheimen maar zodra mijn computer rare dingen gaat doen zit ik met de handen in het haar. Er zijn bijvoorbeeld geen stroomdraadjes die je kan volgen om met een beetje logisch nadenken te ontdekken welk relais kapot is of welke schakelaar niet meer werkt. Een spanningszoeker of ampèretang zijn hier nutteloze gereedschappen.
En dan is er nog de taal. Computertermen of toetsen waarbij ik mij niets kon voorstellen en, tijdens het ontdekken van hun betekenis, vond ik met regelmaat complete teksten in een volkomen andere samenstelling of opmaak, vaak na lang zoeken en proberen, ergens weer terug. Het gebruik van een herstelpunt had ik gelukkig wel snel door. Dat hameren doe ik overigens nog steeds en ik kan een beetje jaloers kijken naar mensen die met fluwelen bewegingen van hun vingers, hun toetsenbord bedienen. Maar goed. Ik was aan een blog begonnen en ten lange leste is het geworden wat het nu is.

Mijn blog heeft mij veel gebracht. In de eerste plaats veel nieuwe contacten. Van goede kennissen tot echte vrienden. Elke schrijver geeft, of deze dat nu wil of niet, zichzelf bloot. Zelfs al zou je alleen maar sprookjes schrijven dan zeggen jouw teksten toch iets over jezelf. Als lezer kan je een schrijver door zijn werk gaan waarderen en dat hebben ook een aantal van mijn lezers gedaan. Dat had ik mij vooraf niet gerealiseerd en ik zie dit nu nog immer als een waardevol cadeau.

Het schrijven heeft mij, met vallen en opstaan, ook een andere manier van kijken gegeven. Nu is kijken misschien niet helemaal het goede woord. Het is het altijd bedacht zijn op iets waar een verhaal in zit en juist dat bedoel ik met kijken. Godfried Bomans meende dat kinderen de mogelijkheid van dat kijken nog hebben en volwassenen niet meer. Voor kinderen is alles nieuw en hun fantasie grenzeloos. Een paar struiken is het oerwoud, een stukje zanderig land waar nog een huis op moet worden gebouwd, de eindeloze Sahara en een mier die over hun hand loopt een minimonster. Volwassenen hebben alles al gezien en meegemaakt. Voor hen is er weinig nieuws onder de zon. En de truc, volgens Bomans, is om die gave van kinderen je opnieuw eigen te maken. Het lukt mij, zoals ik al schreef, met vallen en opstaan. De keren dat het goed gaat, vormen de waarnemingen vaak de opmaat voor een nieuw verhaaltje.

Het blog zelf geeft mij vaak redenen tot verbazing. Zo was er afgelopen week een lezer in België die in één dag ruim zestig verhaaltjes heeft gelezen. En wat te denken van lezers die vanuit de meest exotische landen op mijn blog terecht komen. Zijn dat Nederlanders op vakantie of zakenreis? Zijn dat emigranten die de banden met hun vaderland willen vasthouden? Feit is dat ik blij ben met iedereen die mijn verhaaltjes leest. Ene mijnheer A.Gans heeft eens gezegd: ‘Door het schrijven worden de vliedende belevingen van een sterveling tot eeuwig bezit van alle volkeren der wereld’. In mijn oren klinkt het behoorlijk hoogdravend. ‘Eeuwig bezit van alle volkeren der wereld…’ Toe maar. Ik ben al blij met die ene lezer in Australië of Zuid Afrika. Voor mij is dat al mooi genoeg.

Ongekend waren het aantal lezers van mijn blog met als titel ‘Een hardnekkig gif’. In twee dagen had ik net zo veel lezers als anders in twee maanden. Ik wist werkelijk niet wat mij gebeurde en heb voor de eerste keer te maken gehad met ‘toetsenbordridders’. Dat was een minder leuke ervaring.

Grappig is ook dat de verhaaltjes die seizoensgebonden zijn, nog steeds gelezen worden. Gedurende de wintermaanden mag het recept van de erwtensoep zich in verhoogde belangstelling verheugen, de week voor Pinksteren is het uitzoekwerk van de Zaanse derde pinksterdag aan de beurt, eind december natuurlijk de oliebollen en appelflappen en in de zomer het verhaal over de Preikestolen in Noorwegen. Het verhaal over de bakbokking wordt altijd gelezen. Iets waar ik mij nog steeds over verwonder omdat deze vis helaas steeds minder wordt verkocht.

Vorig jaar stond het aantal lezers uit Nederland op de eerste plaats. België was tweede en Amerika derde. China stond op de zesde plaats en dat verbaasd mij nog altijd. Verder heb ik een vaste lezer in Ierland en ik denk een paar in Canada.

Nu ik zo schrijf over alles wat dit blog mij gebracht heeft, kan ik natuurlijk niet om de nadelen heen. Het grootste nadeel zit in het schrijven zelf. Het is nu de nacht van woensdag op donderdag en de tijd is 02.41. Ik vind dat deze tekst nu geschreven moet worden. Als het straks klaar is, sluit ik de computer af en ga naar bed. Morgen lees ik het nog een keer door en moet er zonder twijfel dingen in veranderen. Als dat klaar is zal het ook wel weer midden in de nacht zijn. Vrijdag publiceer ik het en dan is het klaar totdat er een nieuw idee komt voor een verhaaltje dat ook weer ’s nachts geschreven gaat worden. Onregelmatige nachten met een tekort aan slaap dus. Dat is een nadeel maar verder…..?

Ik denk dat het bezig zijn met taal het allerleukste is en dan bedoel ik niet de grammatica. Daar ben ik gewoon niet goed in en ook in deze tekst zullen wel weer fouten staan. Nee, het leuke zit in het bouwen van zinnen. In het zo opschrijven van dat wat in je hoofd zit dat de lezer het begrijpt en met net zo veel plezier jouw tekst leest als waarmee jij hem bedacht hebt. Een tennisspeelster speelt haar spel voor zichzelf maar het wordt leuker als er publiek is. Zo is het ook met een schrijver. Feedback, aanmoedigingen en ja, ook kritiek, zijn onontbeerlijk.

Al 300 maal, los van de boeken, heb ik mijn spel hier gespeeld. Voor mijzelf en ook voor jullie. Zonder lezers die commentaar geven, was mijn ambitie als schrijver niet half zo leuk. Daarom mijn oprechte dank dat jullie mijn lezers willen zijn.

Zo. Nu op weg naar nummer 301.

©Peter Gortworst / jan. 2023

Geplaatst in korte verhalen | Tags: , , , , , , , , , | 1 reactie

Amerika

Ze is frisgewassen onder de douche vandaan gekomen, heeft over haar slobberpyama de dikke ochtendjas aangedaan, is in haar foeilelijke maar heerlijk warme roze sloffen gestapt en kruipt zo knusjes tegen haar man aan op de bank.
‘Hoe laat begint het?’ vraagt ze.
Hij kijkt even op zijn horloge en zegt dan:
‘Over zeven minuten.’
‘Dan kan je mooi nog wat lekkers voor mij inschenken….’
‘Wijn?’
‘Mmm, ja, die droge witte.’
Hij staat op om zijn goede daad als liefhebbende echtgenoot te vervullen. Dan gaat haar telefoon. ‘Pa’ staat er in het schermpje.

‘Ja? En wat is er nu weer?’ vraagt ze plagerig.
Het is even stil aan de andere kant. Dat verbaasd haar niet. Papa is niet zo van de snelle, onverwachte kwinkslagen of grapjes.
‘Ja, ja. Je moet even komen.’
Het klinkt een beetje paniekerig en de laatste keer dat ze dit zo hoorde, was hij een melkpannetje op het fornuis vergeten. De melk was verbrand, het pannetje gesmolten en de keuken zwart van de roet. Het kostte een week om de keuken op te knappen en de stank is nog steeds niet helemaal weg.
‘Is het dringend? Kan het niet tot morgen wachten?’ vraagt ze.
‘Ja, ja…Nee, niet tot morgen. Het is iets met geld.’
‘Ben je geld kwijt?’
‘Nee, nee. Ik moet omrekenen en dat weet ik niet. Ik bedoel… Kom nou maar dan laat ik het je zien.’
Ze zucht diep en luidruchtig en terwijl haar man een heerlijk glas koude, witte wijn op de salontafel zet, zegt ze:
‘Oké. Ik kom eraan.’

Ze gooit haar jas over de eetkamerstoel, ploft op de bank en vraagt:
‘Nou, vertel. Wat is er aan de hand?’
Ja, ja. Ik ga in september naar Amerika.
‘Hè!? Hoezo? Waarom?’
‘Ik heb ja, ja, een uitnodiging van het Genootschap tot instandhouding van de Nederlandse taal gekregen.’
Hij spreekt de naam van dit genootschap bijna net zo respectvol uit als de naam zelf al doet vermoeden.
‘In Amerika?’
‘Ja, ja. In Amerika. In Chicago.’
‘En wat moet jij daar dan gaan doen?’
‘Uh…uh… ja, een lezing houden… denk ik.’
Ze is even stil om na te denken. Dat zijn lezers overal op de wereld te vinden zijn, wist ze al maar een genootschap die hem uitnodigt om een lezing te geven, gaat er bij haar niet in.
‘En wat heeft dat met geld te maken?’
Ik moet, ja, ja, negenhonderd dollar overmaken. Dan regelen zij de vlucht en het hotel en als beloning voor de lezing krijg ik daar, aan het einde van de avond, duizend dollar voor terug. Nou, dan heb ik én een leuke trip én honderd dollar extra. Mooi toch?’
‘En hoe komen ze zo bij jou terecht?’
‘Ja, ja. Via de mail.’
‘Laat die maar eens zien.’

De foto van een beetje wulps kijkende Sarah DeYoung staat prominent boven een mail die geschreven lijkt te zijn door iemand die nooit zal slagen voor de inburgeringscursus. Wel duidelijk is de haast waarmee het geld overgemaakt dient te worden. Vroeg boeken maakt de vlucht goedkoper is het argument. Ze googelt de naam van het genootschap en het zoekresultaat bevestigd haar vermoeden: Het bestaat niet en ook alle foto’s van dames in Chicago die Sarah DeYoung heten, lijken niet op de foto van de mail.
‘Heb jij al wat terug gemaild?’ vraagt ze.
‘Ja, ja. Nee…?’
‘Mooi, wacht maar even.’

Geachte mevrouw DeYoung,

Als zaakbeheerder van mijn vader laat ik u weten dat wij zeer bereid zijn om een lezing voor uw genootschap te verzorgen. Aangezien mijn vader niet alleen kan reizen, zal ik hem begeleiden. Ik verzoek u daarom een bedrag van drieduizend dollar over te maken op een rekening waarvan ik u het nummer, na uw toezegging, geef. Dit bedrag is nodig voor de vlucht, aanschaf van een paspoort voor mijn vader, derving van mijn inkomsten en verblijf in een hotel van onze keuze. Voor het houden van de lezing gaan wij akkoord met uw voorstel om daar honderd dollar voor te vragen.

In afwachting van uw mail en met een vriendelijke groet,

Ineke Wolmans

Haar vader staat stilletjes en een beetje beteuterd naar het scherm te kijken. Ze klikt op ‘verzenden’ en zegt:
‘Als het goed is, horen we nooit meer iets van Sarah.’
‘Oh?… Ja, ja….
‘Het is goed dat je mij belde, pa. Zeker als ze geld van je vragen, moet je dat een volgende keer ook doen.’
‘Ja, ja.’
‘Wat denken die oplichters wel? Geld aftroggelen van oude lieve mannetjes! Dat gaat mooi niet gebeuren.’
‘Ho, ho! Ik ben niet oud,’ sputtert haar vader.
Ze omhelst hem.
‘Maar je bent wel lief.’
‘Ja, ja,’ klinkt het ergens gesmoord.

‘En? Wie is de mol?’
‘Geen idee,’ zegt haar man, ‘Ik heb niet gekeken. Doe je makkelijke kloffie weer aan en plof op de bank. Ik schenk een nieuw glas voor je in en dan gaan we samen alsnog kijken.’
‘Hmmm, jij bent ook lief.’
‘Wie nog meer dan?’
‘Mijn vader natuurlijk!’
‘Ja, ja.’

© Peter Gortworst / jan. 2023

Geplaatst in korte verhalen | Tags: , , , , , , , | 4 reacties

Opnieuw in verwachting -6-

Ogenschijnlijk is het stil. Er lijkt niet veel te gebeuren maar ook hier bedriegt die schijn. Zoals een baby in de baarmoeder moet groeien en volmaken, zo moet ook mijn boek dat. Van buiten zie je er niets van maar ondertussen….

Het verhaal is door proeflezers gelezen en de reacties zijn positief. Men vindt het een goed boek. Eén lezer offerde zijn nachtrust er aan op omdat hij wilde weten hoe het afliep. Bij tijden raakt het verhaal de emotionele snaar en men kreeg sympathie voor personages of zelfs een hekel aan één van de personen in het boek omdat het een egoïstische kwal bleek te zijn. U begrijpt vast mijn blijdschap.

Uit de reacties weet ik nu ook dat het een spannende streekroman is. Nu bestaat er iets als een NUR-code. De Nederlandstalige Uniforme Rubrieksindeling. Elk boek wordt gevangen in een driecijferige code. Dat is makkelijk voor bibliotheken, boekhandelaren en archivarissen omdat duidelijk wordt in welke categorie jouw boek valt. Ik ben bang dat mijn boek niet in die drie cijfers te vangen is. Het is deels fictie en deels realiteit. NUR-code 330 is spannende boeken algemeen, 344 streek en familieromans en 402 zijn waargebeurde verhalen. Op dit moment heb ik nog geen idee welke te kiezen en of je meerdere codes mag gebruiken. Gelukkig is er nog tijd genoeg om daarover na te denken.

De complete tekst ligt nu bij een vriendin die de gave heeft van moeilijke vragen stellen en rake opmerkingen maken. Tot nu toe heeft ze de eerste negen bladzijden gelezen en man o man, wat ben ik, en dat meen ik oprecht,  blij met haar. Het probleem met mij als goedwillende krabbelaar is, en ik ben daar niet de enige in, dat je als schrijver precies weet waar de tekst over gaat en er vanuit gaat dat ieder die het leest, dat ook weet.
Een voorbeeld: Je schrijft over Pietje die met Keesje in een roeiboot onderweg is en een zwemmende Jantje tegenkomt. Omdat Pietje aan de riemen zit, ziet hij Jantje niet zwemmen maar Keesje, die het roer bediend, ziet dat wel. In mijn gedachten zie ik mij al zitten in een bij de Hippert gehuurde roeiboot, varend door een van de vele sloten in het Oostzijderveld. Die gedachten hebben mijn lezers niet. Hippert? Roeien? Oostzijderveld? Er ontstaan dus onduidelijkheden. Wie roept er ‘Pas op!’? Wie laat de boot stoppen? Wie vraagt Jantje wat hij daar in ’s hemelsnaam doet of vraagt hij dat aan Pietje? Ik als schrijver weet dat allemaal wel maar helaas is die duidelijkheid als een klontje er niet bij mijn lezers. Dus…. Er moet herschreven worden en met dat herschrijven ontdek je dat er stukken tekst weggelaten kunnen worden zonder het verhaal tekort te doen, dat er onduidelijkheden zijn over wanneer het verhaal speelt, dat verleden tijd en tegenwoordige tijd soms door elkaar lopen, dat je ijle lucht beter kan omschrijven als frisse lucht en dat lange zinnen wel mooi zijn maar ook vaak onleesbaar. Het is een fascinerend proces waar ik mateloos van geniet.

Binnenkort gaan we ons bezig houden met de foto die als cover moet gaan sieren. Ideeën zijn er al maar verder nog niet. Belangrijk wordt wel dat de foto zo wordt dat de belangrijke elementen van het plaatje uiteindelijk niet zoek raken onder de letters van de titel. Vooral de vele letters van ‘glimlachende’ kunnen veel schade toebrengen. Daar moet dus ruimte op het plaatje voor gereserveerd worden.

Het zal u inmiddels wel duidelijk zijn dat schrijven niet alleen het neerpennen van een verhaal is. Zeker voor iemand die in eigen beheer een boek maakt, komt er veel meer bij kijken. Ik vertel u daarover een volgende keer.

Natuurlijk kunt u mijn boek ‘Wraak kent geen winnaars’ gewoon bestellen bij uw boekhandelaar of via http://www.boekenbestellen.nl/boek/wraak-kent-geen-winnaars

©Peter Gortworst / jan.2023

Geplaatst in Opnieuw in verwachting | Tags: , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Mancave

Eén van de geneugten des levens is zaterdagmorgen neerstrijken in het stadscafé en jezelf verwennen met een koffie, punt appeltaart en de krant van die dag. De grote groep stadgenoten die op deze dag even gaan ‘statten’ is nog niet op gang gekomen en daarom kan er in alle rust van deze geneugten genoten worden.

Achter mij zitten twee dames. Beiden van net geen middelbare leeftijd meer en druk in gesprek. Ik wil niet generaliseren maar zet twee mannen bij elkaar en je hoort hooguit wat gemompel. Zet twee vrouwen bij elkaar en de conversatie gaat met een volume alsof ze tien meter uit elkaar zitten. Zo ook hier. Ik kan hun gesprek woordelijk volgen.

‘Hoe is het nu thuis?’ vraag te ene.
‘O meid, breek me de bek niet open,’ verzucht de ander.
‘Hoezo? Ik dacht dat je het nu wel rustig zou krijgen. De kinderen zijn de deur toch uit?’
‘Ja, dat klopt maar nu heeft Diederik het op zijn heupen gekregen.’
‘Nee toch? Een man in de overgang die zich in een leren pak hijst en op een chopper door Europa wil tuffen?’
‘Deed hij dat maar, nee, hij heeft van de slaapkamer van Anneke zijn mancave gemaakt.’
‘Een mancave? Wat ik moet mij daarbij voorstellen?’
‘Net wat ik zeg. Een hol waar mijnheer zich kan terugtrekken. Een kamer voor hem alleen met een bureau voor zijn computer, een luie stoel, een kast voor zijn boeken, een ijskastje alleen voor zijn whisky en één fles cola en natuurlijk een tv. Aan de muur natuurlijk die grote poster van Tina Turner. Sorry hoor, maar ik kan mens niet uitstaan!’
‘Oh? Nooit geweten dat ze zoiets een mancave noemen. Wat is er dan zo erg aan?’
‘Veel. Eerstens heeft hij zelf behangen. Daar zit een motiefje in wat hij niet opgemerkt heeft dus de naden zijn overduidelijk zichtbaar. Het sluit niet aan, zeg maar. Hij is bovendien scheef begonnen en je kent mij, ik stoor mij daar mateloos aan. Dan vond mijnheer het nodig om de deur te schilderen. Het is broddelwerk geworden met druipers en heilige dagen. En dan ook nog in een kleur die totaal niet past bij de kleur van het behang. En niet willen luisteren hè of het gewoon niet wìllen zien. Zo ongelofelijk eigenwijs, nou ja, je kent hem.’
‘Ik zou hem daar lekker laten zitten. Wat heb jij daar nog te zoeken?’
‘Denk jij dat Diederik daar met een stofzuiger over de vloer gaat, stof afneemt of het raam een keertje lapt?’
‘Nee, dat denk ik niet en misschien is dat ook wel beter zo.’
‘Wat bedoel je?’
‘Was het niet twee jaar terug dat hij jullie broodrooster gerepareerd had en op paasmorgen dat ding ontplofte?’
‘Ja…?’
‘Zaten jullie toen niet die hele eerste paasdag zonder stroom omdat de gemeentestop eruit geknald was en de monteur niet eerder kon komen?’
‘Ja, dat weet ik nog. We hebben ons ‘s middags bij de buren uitgenodigd omdat het in huis steeds kouder werd.’
‘Toch niet bij die vreselijke Varenkampjes?’
‘Daar ja. We konden nergens anders heen. Maar wat heeft dat met Diederik te maken?’
‘Het spijt mij om het te moeten zeggen, maar jouw man is gewoon geen Handige Harry. Dat weet je zelf ook. Als hij het raam moet lappen, mag je blij zijn dat het nog in de sponning zit als hij er mee klaar is. Stof afnemen gaat bij hem niet zonder dat er dingen kapot vallen en geef hem geen stofzuiger in zijn handen. Hij zuigt alles op behalve stof en je mag je handen dichtknijpen als dat wonder der techniek het naderhand nog doet.’

Het is even stil achter mij. Er wordt blijkbaar nagedacht.
‘Het zal mij niet meevallen,’ verzucht de eega van Diederik na een paar minuten van overdenkend zwijgen, ‘Ik wordt altijd zo onrustig als er dingen zijn die ik moet doen en niet kan doen. Dat het in één kamer van het huis waarschijnlijk een vieze bende wordt zit mij nu al dwars. Alles moet van mij nu eenmaal spik en span zijn.’
‘Zit er een slot op de deur van zijn mancave?’
‘Ja…?’
‘Vraag hem of hij de deur altijd op slot doet en de sleutel bij zich houdt. Dan kan jij er niet meer komen en hoef jij je ook niet te ergeren.’
‘En dan zit hij daar ’s avonds gezellig in zijn eentje en ik zit ook reuze gezellig in mijn eentje op de bank. Dat is toch ook niks?’
‘Geloof mij, dat is voor zolang het duurt. Maak het in de kamer gezellig met wat kaarsjes, zet plakjes worst en stukjes kaas op tafel, schenk voor jezelf een Hugo in, zorg dat het lekker warm is en trek vooral wat spannends aan. Moet jij eens kijken hoe snel Diedertje met een glas whisky bij jou op de bank kruipt.’
‘Tja, ik kan dat best gaan proberen,’ klinkt het aarzelend.

Het gesprek valt even stil. De spik en span mevrouw wil blijkbaar niet meer over de mancave praten en zegt daarom:
‘Goed, we moesten maar eens gaan. Heb jij nog plannen voor vandaag?’
‘We gaan vanmiddag de kerstboom optuigen. Daar heb ik echt zin in. Staat die van jullie al?’
‘Ja, dat hebben we vorig weekend gedaan en gisteren kwamen we erachter dat we het laminaat onder de boom moeten vervangen.’
‘Hè? Hoezo?’
‘Diederik wilde een boom met kluit. Die heeft hij in een emmer gezet en elke dag water gegeven. Nu bleek de emmer lek te zijn en is het laminaat op gaan zwellen.’
‘O dear! Da’s minder. En wie gaat dat doen, dat laminaat vervangen? Toch niet Diederik hoop ik?’
‘Nee. Ik denk dat het voor iedereen beter is dat ik hem, voordat hij zelf de sleutel mag houden, opsluit in zijn mancave. Ik heb al een mannetje geregeld die het tussen kerst en oud en nieuw doet.’
‘Nou, mooi dat je iemand gevonden hebt die dit op korte termijn kan doen.’
Ik hoor dat ze opstaan en bij de kassa afrekenen. Ze staan al buiten als iedereen binnen een straal van vijftig meter hoort dat ze elkaar luid en duidelijk prettige kerstdagen wensen.

Mij weer concentreren op de krant valt niet mee. Het beeld van Diederik met zijn scheve behang, hangend in zijn makkelijke stoel met een glas whisky in zijn hand raak ik niet zomaar kwijt. Zo’n mooie naam en dan met misprijzen een Handige Harry genoemd worden. Het zou niet mogen.

©Peter Gortworst / dec. 2022

Geplaatst in korte verhalen | Tags: , , , , , , , , , , | 1 reactie

Amor

‘Zullen wij vandaag naar het tuincentrum om een boom te halen?’ vraagt ze bij het ontbijt.
Haar man, net bezig om zijn gekookte eitje uit te lepelen, kijkt haar even aan.
‘Ik heb er dit jaar geen zin in,’ bromt hij dan.
‘Waarin? Die boom ophalen of …?’
‘In dat hele kerstgedoe. Zogenaamd gezellig zitten zijn, lichtjes all over the place, vroom in de kerstnachtdienst liedjes zingen, vreten tot je pens barst, dat bocht die …die glühwein… het hoeft van mij dit jaar niet.’

Het is niet de verbazing die haar even laat zwijgen. Het is de ongerustheid over het welzijn van haar man. Sinds zijn burn-out van een paar jaar geleden, is het niet meer de man die zij trouwde. De streber van vroeger die haar en de kinderen soms tot waanzin dreef, is een goedzak geworden. Een ‘het hoeft toch niet vandaag?’ die vaak moeilijk te motiveren is om iets te doen. Hij is niet meer de grote motivator die iedereen op sleeptouw nam. Die vooruit leefde en ook zo liep. Nu is het haar taak om dat te doen. Gelukkig zijn de kinderen het huis al uit. Dat maakt die taak lichter maar evengoed is het samenleven met een patiënt, want zo ziet zij hem, een opgave. En is deze weigering om iets aan kerst te doen, geen opleving van zijn labiele geestesgesteldheid? Haar vraag naar het waarom van zijn nieuwe standpunt is daarom logisch.

‘Omdat ik de wereld niet meer begrijp,’ antwoord hij, ‘Als je de pers en de schreeuwrijkste brulapen in de politiek moet geloven, vindt niemand meer een woning, staat de helft van het land in de rij bij de voedselbank, bewondert iedereen door het dure gas, de ijsbloemen op de ramen en warmt de aarde desondanks op en dreigt er een massale sterfte omdat ze ingeënt zijn tegen corona. Er is geld zat in Nederland en iedereen komt tekort, zeggen ze. En natuurlijk ligt het volgens deze Pavlovhonden aan de buitenlanders dus hup, de grenzen moeten dicht, ze lullen wat over een Deens model, jagen de goedgelovigen de stuipen op het lijf door te schermen met een islamisering van de maatschappij alsof de onmogelijke voorkoming daarvan de problemen oplost. En dat is dan nog maar Nederland! Laten we het niet hebben over de Ukraine, Iran of Syrië. En in deze godverlaten wereld gaan we gezellig naar de kerstmarkt in Düsseldorf, Munster of godbetert in Tiendeveen! Ik bedank voor de eer!’

Ze hoort hem aan en constateert dat zijn keuze om geen kerst te vieren, niet in een opwelling is ontstaan.
‘Als ik je zo hoor is er eigenlijk niet één jaar geweest dat de wereld wèl kerst kon vieren.’
‘Dat zou best nog wel eens kunnen kloppen.’
‘Waarom doen de mensen dat dan wel?’
‘Weet ik veel! Zeg het maar! Zelfs in de oorlog, wat zeg ik, zelfs op het slachtveld, vierden ze kerst. Hoe idioot wil je het hebben!’
‘Ik denk dat het iets met dat kind te maken heeft.’
‘Welk kind?’
‘Dat kind in de kribbe. Weet jij nog dat wij een stalletje onder de boom hadden staan en dat jij op kerstavond, na de kerstnachtdienst, onder toeziend oog van onze kinderen, het kind in het kribbetje legde? Over dat kind heb ik het.’
‘Ik snap je niet. Wat heeft dat kind met al die problemen te maken? Ga je nu softie zitten wezen?’
‘Ho even! Zo voeren wij geen gesprek. Je gaat mij geen softie noemen.’
Hij slaat zijn ogen neer.
‘Sorry, je hebt gelijk.’
‘Oké. Is het jou wel eens opgevallen hoe mensen veranderen als ze met een kind in hun armen staan?’
‘Ja, maar ook als het een hondenpup is.’
Tot zijn verrassing gaat ze serieus op zijn komische maar sarcastisch bedoelde opmerking in.
‘Een pup kan ook, maar een hond is niet overal op de wereld geliefd. Een kind wel. Beiden hebben ze één ding gemeen. Het is nieuw leven en dat geeft hoop en verwachtingen.’
Hij kan het niet laten om weer een sarcastische opmerking te maken.
‘Ja, de hoop dat het snel zindelijk is en de verwachting dat het succesvol kan afstuderen.’

Met dat hij dit zegt, heeft hij er al spijt van. Een vlaag van ergernis trekt over het gezicht van zijn vrouw. Hij heeft haar moedwillig gekwetst terwijl hij dat helemaal niet wil. Het is zijn onvrede, zijn erger, zijn arbeidsongeschikt zijn. Hij mist zijn werk en zijn collega’s. Juist nu, in de laatste maand van het jaar, als de targets nog wat scherper werden gesteld, de schijnbare wetenschap dat er na de kerst geen dagen meer kwamen en alles daarom nog af moest, genoot hij van zijn werk. De stress vond hij heerlijk. Met vier projecten tegelijk bezig zijn en toch de ballen in de lucht kunnen houden. Hij genoot en nu? Het schuurtje opruimen is een levenswerk, bladeren wegvegen en in de groencontainer doen iets waar hij huizenhoog tegenop ziet. Hij weet dat gewoon werken er waarschijnlijk nooit meer in zit en dat maakt zijn bestaan een moedeloze zaak. Tien jaar eerder dan gedacht achter de geraniums. Hij weet zich nutteloos, een onbruikbaar geworden stuk gereedschap en soms zelfs een profiteur. Die frustratie viert hij bij tijd en wijle bot op de mensen om hem heen. Gelukkig weten die van zijn problemen en dat is maar goed ook. Hij zou anders weinig vrienden en familie overhouden. Nu is zijn vrouw het doelwit en zij is wel de laatste die dit verdient. Zonder haar was en is hij nergens en daarom spijt het hem dat ze toch weer zijn slachtoffer is. Als hij het zou kunnen, kon hij er wel om janken.

Ze kijkt naar hem en zwijgt. Hij heeft het moeilijk en dat ziet ze.
‘Gaat het weer?’ vraagt ze als hij zich blijkbaar herpakt heeft.
Hij knikt en zegt zacht:
‘We hadden het over hoop en verwachting.’
‘Ja, over dat kind. Weet je, degene die dat verhaal over dat kind in die kribbe bedacht heeft, deed dat niet voor niets. Kan jij je nog herinneren toen onze oudste geboren was? Jij ging de deur uit om de geboortekaartjes te regelen en je was verbaasd dat de hele wereld maar gewoon doordraaide. Jij had voor de eerste keer jouw eigen kind in de armen gehad en niemand op staat was zich daarvan bewust. Dat vond je toen heel raar.’
Hij glimlacht. Die herinnering staat in zijn geheugen gegrift.
‘Weet je ook nog wat je tegen mijn moeder zei?’ vraagt ze.
‘…Nee…?
‘Je zei: Baby’s kunnen drie dingen goed: zuipen, slapen en poepen maar wat ze het beste kunnen is volwassenen onvoorwaardelijk van ze laten houden.’
‘Ah! Ja, dat zou ik best gezegd kunnen hebben en het is toch ook zo?’
‘Precies. En daarom denk ik dat die schrijver van dat verhaal over dat kind in die kribbe het nodig vond dat het opgeschreven moest worden. Hij heeft, als hij het al zou weten, die toestanden van kerstmarkten, kerstbomen, kerstkransjes en kerstdiners vast niet voorzien omdat het hem daarom niet ging. Ik denk dat hij de mensen er aan wilde herinneren dat er nog zoiets als ‘houden van’ iets van ‘liefde’ bestaat. Als mensen zich dat herinneren, ontdekken of opnieuw ontdekken is er, in weerwil van al het verdriet, alle wreedheid, alle uitzichtloosheid en al het onrecht, nog hoop voor deze, in jouw ogen godverlaten wereld.’
‘Dat is het probleem. Ze moeten ze het wel willen zien en ook nog geloven.’
‘Ze kunnen het elke dag zien en geloven komt niet vanzelf. Het is per slot van rekening een werkwoord.’
Hij glimlacht en knikt instemmend.
‘Afruimen en afwassen zijn ook een werkwoorden,’ zegt ze met een grijns, ‘Ik ga boodschappen doen dus, Kerstman, aan het werk!’

Het is de dag voor kerst en ze stuurt hem naar de markt voor een kilo kaas en twee haringen zonder ui. De markt sluit vandaag om drie uur dus hup, hup, snel weg nu!
Zodra hij de poort uit is, belt ze de buren.
‘Hij is weg. Kom maar met de handel!’
In een vloek en een zucht staat er in de hoek van de kamer een kerstboom met slingers, ballen, lampjes en een piek.

Ze wacht tot de poort open gaat, vouwt snel een kartonnen doos dicht en schuift deze dan snel onder de boom. Als hij binnen komt blijft hij stom van verbazing staan.
‘Hè? Een kerstboom? Waar komt die zo snel vandaan?’
‘Vertel ik je later. Je moet eerst die kartonnen doos openmaken.’
‘Heb je een kerstcadeau voor mij gekocht?’
‘Ja. Maak nu maar open.’
Aarzelend vouwt hij de flappen uiteen en slaat dan zijn handen voor zijn gezicht. In de doos zit een pup. De tranen lopen hem over de wangen als hij de pup uit de doos neemt, hem tegen zijn borst drukt en zijn wang tegen dat warme kleine hondenlijfje drukt. Dan bekijkt hij het beestje wat beter en constateert dat het een reutje is.
‘Het is een Jack Russel,’ zegt zij.
‘Ik dacht het al! Leuk! Mijn favoriete bek op pootjes. Hoe gaan we hem noemen?’
‘Dat mag jij verzinnen zolang je deze bek op pootjes maar geen Gideon noemt.’
Nadenkend bekijkt hij het bruin, zwart en witte mormel. Nieuwe, ontluikende liefde in zijn hart maakt het hem makkelijk.
‘Amor,’ zegt hij, ‘Dat lijkt mij een mooie, passende naam.’
Ze is het hartgrondig met hem eens.

©Peter Gortworst / dec. 2022

Geplaatst in korte verhalen | Tags: , , , , , , , , , , , | 2 reacties

Tintern Abbey

Ze is twee jaar ouder en noemt hem daarom haar kleine broertje. Niet uit minachting. Die bedoeling komt nooit bij haar op. Soms roept zij hem bij zijn naam maar meestal is het ‘broertje’. Het is uit de genegenheid die er tussen een broer en een zus kan zijn en die is er tussen hen. Van jongs af aan voelt zij zich voor hem verantwoordelijk en hij laat zich dat aanleunen omdat hij niet beter weet. Ze spelen samen. Niet met poppen want die vindt zij stom. Zijn zus is een meisje maar dat kan je amper aan haar merken. Ze stookt net zo hard een fikkie als de jongens uit de buurt, bouwt fanatiek mee als er weer eens ergens een hut van oude pallets in elkaar gezet moet worden en is de eerste die in de tuin van Joosten appels uit de boom jat. Alleen als er gevochten wordt, komt het meisje in haar naar boven. Ze slaat wel maar zodra ze de kans krijgt om de haren van de tegenstander te grijpen, doet ze dat. Ze laat pas los als de ander wegens pijn om genade vraagt. Toen hij eens met schaamrood op de kaken aan haar opbiechtte dat Gijs de Leeuw hem altijd pestte, heeft ze die Gijs opgewacht en hem een lesje geleerd. Dat vindt ze haar taak en bovendien is ze van mening dat een oudere zus dit beter op kan lossen dan het slachtoffer zelf. Jongens durven niet met een meisje te vechten en dat voordeel buit ze ten volle uit. Met haar vlugge, ranke en lenige lijf is ze ongrijpbaar voor de lompe bewegingen van Gijs en hij houdt al op wanneer zij nog maar één hand melkboerenhondenhaar uitgetrokken heeft.

Ze zijn beiden gek op spookverhalen. Als kinderen kropen ze vaak bij elkaar in bed en dan verzonnen ze hun eigen verhalen. Bloeddorstige honden, hele enge mannen, heksen, krakende trappen, vleermuizen, ramen die spontaan open gaan, mistige landschappen of een donderend onweer waren vaak de ingrediënten voor een slaap die ernstig verstoord werd door een nachtmerrie. Zij had daar geen last van. Als hij dit ’s morgens aan haar vertelde, reageerde ze altijd opgetogen en wilde die avond een nog spannender verhaal verzinnen. Gelukkig begreep ze ook wel dat hij daar niet altijd zin in had.

Het avontuurlijke dat ze beiden bezaten, hadden ze niet van vreemden. Hun ouders waren net zo en vooral tijdens de vakanties was dat te merken. Niks geen veertien dagen aan het strand liggen, geen all-in resort, geen geslenter langs allerhande winkeltjes met toeristenrotzooi. Er werd gekampeerd op campings met nul voorzieningen, pannenkoeken als ontbijt en macaroni met ham, kaas en tomatenpuree als diner. Wandelen was favoriet en dan geen gebaande wegen.
‘Ik denk dat we zo naar het noorden lopen en dan staat links van ons, achter dat bos, de auto…denk ik….’
Hij hoort het zijn vader nog zeggen. Verdwaalt zijn ze nooit maar ze waren zelden op tijd terug bij de auto. In ieder geval te laat om nog boodschappen te doen.

Tot verbazing van hem en zijn zus kregen ze, toen ze op de boot voor de eerste maal de kliffen van Dover zagen, het gevoel ‘thuis’ te komen. Geen van beiden had dat gevoel tijdens de vakanties in Denemarken, Duitsland, de Ardennen of in Frankrijk maar hier in Engeland, was het er zomaar. Het was een thuisgevoel dat zich niet liet omschrijven. Het ligt niet aan de glooiende groene heuvels, het links rijden, de vriendelijke mensen of de waardering voor het weer als het een keertje niet regent. Het is er gewoon en het beste wat je daarmee kan doen is ervan te genieten.

Ze zitten met z’n tweeën op de fundamenten van wat eens Tintern Abbey was. Zij zijn al klaar met de bezichtiging. Hun ouders nog niet. Straks maken ze een wandeling naar de Devil’s Pulpit. Dan kan je maar beter uitgerust zijn.
‘Geef mij eens vijftig penny,’ vraagt ze.
Zonder te vragen geeft hij die aan haar. Ze stopt hem in haar zak en haalt daar een munt van één pond uit. Op handen en knieën kruipt zij langs de muur en vlak bij de hoek vindt zij een spleet tussen de stenen. Ze duwt de munt ertussen en smeert een beetje aarde in de spleet.
‘Als ik zestig wordt, komen we terug en halen die ene pond er weer uit,’ beslist ze.
‘Waarom?’
‘Dan ben ik vijfenveertig jaar ouder en wie weet zit die munt dan nog in de spleet. Als dat niet zo is gaan we verzinnen wie hem gevonden heeft en wat hij of zij er mee gedaan heeft en als hij er nog wel is, gaan we herinneringen ophalen. Dat lijkt mij wel mooi.’
Dat lijkt hem niet. Liever had hij de vijftig penny zelf gehouden. Nu komt hij tekort voor een zakje roomzachte fudge.

Dat het een dagelijks wonder is te leven, wordt niet altijd beseft. Vanaf die zwarte dag dat zijn zus, blijkbaar in gedachten verzonken, de straat overstak en geschept werd door die auto, beseft hij het wel. Ze was op slag dood. Hij voelt zich sindsdien meer wees dan toen hun ouders gestorven waren. Haar wekelijkse telefoontje waarin ze vroeg hoe het met hem gaat, haar plannen vertelde, hoe haar twee kinderen het doen en hoe gelukkig ze is met Gert, miste hij gelijk al. Haar ‘mijn kleine broertje’ nog het meest.

‘Ik heb een notitieboekje gevonden,’ vertelt Gert tijdens een telefoongesprek, ‘Ze heeft er iets in geschreven en jij weet misschien wat ze ermee bedoelde.’
‘Wat dan?’
‘Tintern Abbey / 60 / broertje’
Hij moet lang nadenken.
‘Staat er niet meer?’ vraagt hij.
‘Nee…?’
Het duurt nog even maar dan weet hij het en vertelt dit aan Gert. Die klinkt opgelucht als hij ontdekt dat het niet iets is, waar zich mee bezig moet houden.

Vandaag zou ze zestig zijn geworden en dankzij het telefoontje van Gert staat hij nu in de regen bij het muurtje van Tintern Abbey. Het is een mistroostig geheel. Zijn schoenen tot de puntjes van de veters doorweekt, regen tikkelt voortdurend op de paraplu en het is koud. Hij vermoedt dat het muurtje waar hij nu naar kijkt, het goede muurtje is maar zeker weten doet hij het niet. Er zit niets anders op dan op de knieën te gaan om te speuren naar een spleet tussen de stenen. Goddank is er geen mens te zien zodat niemand zich hoeft af te vragen wat voor idioot er op zijn knieën langs een muurtje kruipt. Hij heeft een punttangetje meegenomen en krabt daarmee tussen de stenen. Een beginnend graspolletje trekt hij weg en met de kleine wortels komt de munt van één pond mee. Een wonder of het moest zo zijn.

Hij is op de stenen gaan zitten. De broek is toch al vies en nat. In zijn vuist houdt hij het muntstuk en af en toe kijkt hij ernaar. ‘Als het er nog is, gaan we herinneringen ophalen’ heeft zij toen gezegd. Hij vond dat, vijfenveertig jaar geleden, onzinnig maar nu doet hij niet anders. Zij heeft deze munt in haar handen gehad en zij heeft hem in die spleet gestoken. Het voelt aan als een relikwie en de herinneringen aan haar komen met groot gemak en helderheid bij hem naar boven. Zo ook het verdriet en het gemis. Wanneer het regent is huilen niet zo erg. Als er al iemand zou zijn die naar hem kijkt, valt dat beetje extra water niet op.

Het is klaar. Zo voelt hij dat. Vooraf heeft hij nagedacht over wat hij met de munt gaat doen als hij hem al zou vinden. Meenemen en aan een kettinkje om zijn hals? Gewoon gebruiken? Op haar graf leggen? Wat hij toen niet wist, weet hij nu zeker. Hij stopt de munt terug in de spleet en met het tangetje duwt hij hem zo diep dat deze klem zit tussen de stenen. Met relikwieën moet je niet gaan slepen. Die moet je laten waar ze zich thuis voelen.

©Peter Gortworst / dec. 2022

Geplaatst in korte verhalen | Tags: , , , , , , , , , | 4 reacties