Hij stapt de lift in en drukt op het knopje van de tweede etage. Terwijl de lift omhoog gaat controleert hij in de spiegel of zijn zijden stropdas goed zit en slaat wat denkbeeldig stof van zijn schouders. De deur gaat open en als hij rechtsaf wil gaan naar de kamer van zijn vader, komt een zuster hem tegemoet. “Uw vader zit beneden in de recreatiezaal hoor,” zegt ze vriendelijk glimlachend. “O, dank je,” en terug in de lift kijkt hij opnieuw in de spiegel en frommelt wat aan de kraag van zijn overhemd. Tevreden over zijn uiterlijk gaat hij naar de recreatiezaal. Bij de ingang blijft hij staan. Tussen veertig grijze hoofden het ene grijze hoofd van je vader ontdekken valt niet mee. Zijn vader ziet hem wel. “Arnold! Hier!” schreeuwt hij. Een harde schreeuw die een moment van diepe stilte in de zaal achterlaat. Hij zit aan een tafeltje met drie medebewoonsters. Hij staat op, maakt een buigende beweging naar de dames en met zijn altijd te harde stem zegt hij: “Lieve meisjes, het spijt mij dat ik u moet verlaten maar ik krijg hoog bezoek van mijn zoon, de centenman.” De lieve meisjes schieten in de lach en ook de omliggende tafels genieten mee. Opgelaten volgt de zoon zijn vader naar een leeg tafeltje.
Die harde stem heeft hij altijd gehad. Wanneer je als jong matroosje bij de marine komt en opklimt tot bootsman en als je daarna stuurman op de grote vaart wordt, houd je er blijkbaar een harde stem en goed pensioen aan over. Zoonlief weet niet beter en heeft zich vaak voor hem geschaamd. Het is niet alleen die harde stem. Het zijn ook zijn manieren, zijn opmerkingen, zijn meningen en zijn liefde voor alles wat vrouwelijk is.
Hij was een half jaar met pensioen toen zijn vrouw plotseling overleed. Zij was het die hem sturing kon geven sinds hij voorgoed aan de wal was. Ze kende hem van haver tot gort en was de enige die hem met een enkel woord of gebaar in het gareel kon houden. Zij zag in hem het grote kind en dat wist hij. Voor haar hoefde hij niet te doen alsof en zeker geen orders te geven. In zijn werk was hij de onverschrokken stuurman, thuis de lichtmatroos. Toen zijn vrouw overleed wist hij het niet meer. Zonder zijn eigen kapitein was hij stuurloos geworden. Een grotere klap kon je hem niet geven. Bovendien was alles waar ze naar toe hadden geleefd als sneeuw voor de zon verdwenen. De reizen die ze zouden gaan maken, het appartement met zeezicht dat ze zouden kopen, de bezoeken aan hun dochter en kleinkinderen in Engeland; het was weg. De klap kwam niet alleen geestelijk hard aan. Ook met zijn lichaam betaalde hij de tol. Een beroerte bepaalde dat het lopen zonder rollator en scootmobiel niet meer mogelijk was. Arnold en zijn zus hadden niet veel overtuigingskracht nodig om hem te laten inzien dat wonen in een verzorgingshuis voor iedereen beter was. Arnold vond het heel belangrijk dat het een particulier verzorgingshuis zou worden. Hij behoorde toen al tot de top van de Nederlandse accountants en vond dat zijn status bepaalde dat vader op stand moest wonen. Dat er maandelijks een behoorlijk bedrag van zijn rekening werd afgeschreven had hij er wel voor over. Status kost nu eenmaal geld.
“Hoe is het, jongen?” “Ja, het gaat goed.” “Met het vrouwtje ook alles naar wens?” Daar gaan we weer. Hier heeft hij zo’n hekel aan! Dat neerbuigende ‘vrouwtje’ terwijl hij donders goed weet dat ze een goede, in fraudezaken gespecialiseerde advocate is. “Met Ellie is het ook goed. Ze kon vanwege drukte op haar werk niet meekomen maar je moet de groeten van haar hebben.” “Hoe kunnen jullie het nou druk hebben. Je moet eens leren om wat door te schuiven naar morgen. Pas als je écht werk doet, dán kan je het druk hebben. Een schip met pech dat toch op tijd in de haven moet zijn: dáár kan je druk mee zijn. Niet met wat cijfertjes en een vent die wat achterover heeft gedrukt.” Arnold zucht. Het is het bekende liedje: je werkt alleen als je iets met je handen doet. Al het andere is wittehandjesgespuis. Die kosten in zijn ogen alleen maar geld.
“Wil je koffie?” vraagt zijn vader. “Ja, doe maar.” “Mooi, wacht even….” Hij komt half overeind en roept naar de tafel waar de zusters aan hun koffiepauze bezig zijn: “Hè Gullie….! Gullie….!” “Pa, laat dat! Ik ga wel even halen.” “Zitten jij!” knalt zijn commando. Bijna alle ogen zijn gericht op hun tafeltje. Arnold zakt geschokt terug op zijn stoel en schaamt zich. Gullie komt aanlopen. Een mooie jonge vrouw met een Zuid-Europees uiterlijk. Arnold kijkt naar haar en betrapt zich op de gedachte het bijzonder te vinden dat hier een Marokkaanse vrouw zonder hoofddoek werkt. Misschien wel verwesterd of zou het een Italiaanse zijn, denkt hij nog. “Zeg het eens, mijnheer de Rooy, wat kan ik voor u doen?” “We willen graag koffie,” en het klinkt opvallend vriendelijk. “Het komt er zo aan.” Als ze wegloopt zegt Arnold: “Daar lopen dames die voor de koffie zorgen. Waarom roep je dan een zuster? Die hebben toch ook recht op een koffiepauze?” “Nee,” zegt zijn vader, “die koffiedames zijn stuk voor stuk kletstantes. Als je tegen één van hen vertelt dat je met een mesje in je vinger heb gesneden denkt morgen het hele huis dat je arm er af ligt. Gullie is mijn zuster. Die moet het doen”. Gullie komt met de koffie en als ze het op tafel zet ziet Arnold ‘Gulbihn’ op haar naambordje staan. “Zal ik straks nog een kopje koffie brengen?” vraagt ze. “Ja, lekker. En bedankt hoor.” zegt zijn vader en weer valt het Arnold op dat het bijna slijmend vriendelijk klinkt.
Zwijgend drinken ze hun koffie. “Ze heet niet Gullie.” zegt Arnold als hij zijn kopje neerzet. “Voor mij wel,” antwoordt zijn vader, “ze is mijn zuster.” “Niemand heeft hier een eigen zuster. Het zou wat moois zijn als iedereen hier een privézuster had. Dan zou het onbetaalbaar worden.” “Maken jullie nog een keer kleinkinderen of kan dat wegens de drukte ook niet?” “Pa! Dat vraag je toch niet!.” Ongelovig staart Arnold zijn vader aan. Dat is typisch zijn vader. Er zijn mensen die dat ‘direct’ noemen. Hij vindt het ronduit lomp. “Dus niet,” concludeert Pa en vervolgt: “dan kom ik dus bij je inwonen en Gullie gaat mee. Je hebt een groot huis en geen kinderen en van mij zal je geen last hebben. Ik wil wel weer eens in een normaal huis wonen en Gullie verzorgt mij wel.” Op dat moment wordt het tweede kopje koffie gebracht maar Arnold staat op. Hij schrok zich rot en voelt zich kwaad worden. Tot elke prijs wil hij voorkomen dat in deze zaal de boel uit de hand gaat lopen. Hoe haalt zijn vader het in zijn hoofd om dat te willen? Van zijn eigen pensioen kon hij hier niet eens wonen. ‘Ondankbaar’ is het woord dat door zijn hoofd schiet. “Ik ga nu weg. Dat laatste heb ik niet gehoord en ik wil het ook niet meer horen. Nooit meer! Wat denk je wel!” sist hij zijn vader toe. Die kijkt hem met een stalen blik aan. “Je hebt het wel gehoord en de volgende keer begin ik er weer over.” “Dag Pa!” en met grote stappen loopt hij de zaal uit.
“Er is een kopje over.” zegt Pa tegen Gullie, “Hebben?” “Nee, ik moet nu echt aan het werk maar om drie uur ben ik klaar. Zal ik dan even een kopje koffie bij u op de kamer drinken?” “Dat is goed, meisje.”
Geamuseerd ziet Gulbihn de zoon vertrekken. Mijnheer de Rooy had vooraf aan haar verteld dat hij dit zou doen. Gewoon om te kijken hoe zijn ‘centenman’ zou reageren. “Ik wed dat hij de humor er niet van inziet,” had hij gezegd. Dat klopt dus. Het is niet haar humor maar om drie uur gaan ze er samen om lachen. Zij en die man waar ze een zwak voor heeft. Die nooit lastig is, altijd vriendelijk en meegaand terwijl andere zusters zijn bloed soms wel kunnen drinken. Ze heeft nagedacht over het waarom. Hij lijkt op haar favoriete opa die ze niet meer heeft gezien sinds ze uit Irak is gevlucht. Misschien straalt ze die liefde en dat gemis in een onbekende energie naar deze blanke, westerse opa uit.
Hij kijkt op zijn koperen scheepsklok. Het is nog lang geen drie uur. Dan zal ze komen en hij zal zich weer gelukkig voelen. Hij zal weer kunnen praten over wat hij denkt, over wat hij voelt, over het leven toen zijn vrouw er nog was en het leven nu, zonder zijn liefste, en over kinderen en kleinkinderen die je te weinig ziet. Zij zal luisteren en hem begrijpen. Hij zal luisteren naar haar verhalen over alles wat zij heeft meegemaakt, over haar vlucht uit Irak, over haar broer die in de gevangenis is vermoord en over haar vader die verminkt en mank geslagen, meer dood dan levend uit de gevangenis kwam. Samen voelen ze elkaars verdriet over hen die ze missen, die ze nooit meer zullen zien maar die ze nimmer zullen vergeten. Ze vinden elkaar in het verdriet maar vinden daarin ook de troost die ze zo hard nodig hebben.
De laatste keer dat hij het graf van zijn vrouw bezocht was ze meegegaan. Ze had ook een bosje bloemen meegenomen. “Ik laat mijn naam hier achter. Gulbihn is mijn naam en in het Koerdisch betekent dat: de geur van een bloem” zei ze toen ze bosje op het graf legde. Dat vond hij heel mooi maar een brok in zijn keel verhinderde hem om dat te zeggen.
het valt me op dat je dikwijls woorden tussen haakjes zet, ook in het vorige verhaal, is dat bewust? Ik vind het eigenlijk wat storend, maar als jij er een goede reden voor hebt, geen bezwaar van deze kant!
LikeGeliked door 1 persoon
Dag Mark,
Dank voor de moeite die je neemt om een reactie te schrijven. Ben er blij mee.
Ik neem aan dat je aanhalingstekens bedoeld. ‘Deze’ en niet (deze)
Mijn redenen zijn de leesbaarheid van de tekst en een woord een speciale plaats geven. Als voorbeeld: in dit verhaal staat dat Arnold zijn vader ‘direct’ vindt. Haal ik daar de aanhalingstekens weg dan kan je de zin verkeerd lezen en dat is wat ik wil voorkomen. Klassiek voorbeeld is de zin: “Die dag is zijn vrouw bevallen.” Is zij bevallen of is die dag haar bevallen? Dat soort mislezingen probeer ik voor te zijn.
Het woord ‘ondankbaar’ staat tussen aanhalingstekens omdat dit woord een speciale plaats heeft en ik het die dus ook wil geven. Ik zou deze woorden natuurlijk ook cursief kunnen schrijven maar mijn voorkeur gaat uit naar die aanhalingstekens.
Het antwoord op je vraag is dus ja, ik doe het bewust.
Vriendelijke groet,
Peter
LikeGeliked door 1 persoon
Vriendelijk bedankt voor je verklaring, nu is het me veel duidelijker.
LikeLike