Tintern Abbey

Ze is twee jaar ouder en noemt hem daarom haar kleine broertje. Niet uit minachting. Die bedoeling komt nooit bij haar op. Soms roept zij hem bij zijn naam maar meestal is het ‘broertje’. Het is uit de genegenheid die er tussen een broer en een zus kan zijn en die is er tussen hen. Van jongs af aan voelt zij zich voor hem verantwoordelijk en hij laat zich dat aanleunen omdat hij niet beter weet. Ze spelen samen. Niet met poppen want die vindt zij stom. Zijn zus is een meisje maar dat kan je amper aan haar merken. Ze stookt net zo hard een fikkie als de jongens uit de buurt, bouwt fanatiek mee als er weer eens ergens een hut van oude pallets in elkaar gezet moet worden en is de eerste die in de tuin van Joosten appels uit de boom jat. Alleen als er gevochten wordt, komt het meisje in haar naar boven. Ze slaat wel maar zodra ze de kans krijgt om de haren van de tegenstander te grijpen, doet ze dat. Ze laat pas los als de ander wegens pijn om genade vraagt. Toen hij eens met schaamrood op de kaken aan haar opbiechtte dat Gijs de Leeuw hem altijd pestte, heeft ze die Gijs opgewacht en hem een lesje geleerd. Dat vindt ze haar taak en bovendien is ze van mening dat een oudere zus dit beter op kan lossen dan het slachtoffer zelf. Jongens durven niet met een meisje te vechten en dat voordeel buit ze ten volle uit. Met haar vlugge, ranke en lenige lijf is ze ongrijpbaar voor de lompe bewegingen van Gijs en hij houdt al op wanneer zij nog maar één hand melkboerenhondenhaar uitgetrokken heeft.

Ze zijn beiden gek op spookverhalen. Als kinderen kropen ze vaak bij elkaar in bed en dan verzonnen ze hun eigen verhalen. Bloeddorstige honden, hele enge mannen, heksen, krakende trappen, vleermuizen, ramen die spontaan open gaan, mistige landschappen of een donderend onweer waren vaak de ingrediënten voor een slaap die ernstig verstoord werd door een nachtmerrie. Zij had daar geen last van. Als hij dit ’s morgens aan haar vertelde, reageerde ze altijd opgetogen en wilde die avond een nog spannender verhaal verzinnen. Gelukkig begreep ze ook wel dat hij daar niet altijd zin in had.

Het avontuurlijke dat ze beiden bezaten, hadden ze niet van vreemden. Hun ouders waren net zo en vooral tijdens de vakanties was dat te merken. Niks geen veertien dagen aan het strand liggen, geen all-in resort, geen geslenter langs allerhande winkeltjes met toeristenrotzooi. Er werd gekampeerd op campings met nul voorzieningen, pannenkoeken als ontbijt en macaroni met ham, kaas en tomatenpuree als diner. Wandelen was favoriet en dan geen gebaande wegen.
‘Ik denk dat we zo naar het noorden lopen en dan staat links van ons, achter dat bos, de auto…denk ik….’
Hij hoort het zijn vader nog zeggen. Verdwaalt zijn ze nooit maar ze waren zelden op tijd terug bij de auto. In ieder geval te laat om nog boodschappen te doen.

Tot verbazing van hem en zijn zus kregen ze, toen ze op de boot voor de eerste maal de kliffen van Dover zagen, het gevoel ‘thuis’ te komen. Geen van beiden had dat gevoel tijdens de vakanties in Denemarken, Duitsland, de Ardennen of in Frankrijk maar hier in Engeland, was het er zomaar. Het was een thuisgevoel dat zich niet liet omschrijven. Het ligt niet aan de glooiende groene heuvels, het links rijden, de vriendelijke mensen of de waardering voor het weer als het een keertje niet regent. Het is er gewoon en het beste wat je daarmee kan doen is ervan te genieten.

Ze zitten met z’n tweeën op de fundamenten van wat eens Tintern Abbey was. Zij zijn al klaar met de bezichtiging. Hun ouders nog niet. Straks maken ze een wandeling naar de Devil’s Pulpit. Dan kan je maar beter uitgerust zijn.
‘Geef mij eens vijftig penny,’ vraagt ze.
Zonder te vragen geeft hij die aan haar. Ze stopt hem in haar zak en haalt daar een munt van één pond uit. Op handen en knieën kruipt zij langs de muur en vlak bij de hoek vindt zij een spleet tussen de stenen. Ze duwt de munt ertussen en smeert een beetje aarde in de spleet.
‘Als ik zestig wordt, komen we terug en halen die ene pond er weer uit,’ beslist ze.
‘Waarom?’
‘Dan ben ik vijfenveertig jaar ouder en wie weet zit die munt dan nog in de spleet. Als dat niet zo is gaan we verzinnen wie hem gevonden heeft en wat hij of zij er mee gedaan heeft en als hij er nog wel is, gaan we herinneringen ophalen. Dat lijkt mij wel mooi.’
Dat lijkt hem niet. Liever had hij de vijftig penny zelf gehouden. Nu komt hij tekort voor een zakje roomzachte fudge.

Dat het een dagelijks wonder is te leven, wordt niet altijd beseft. Vanaf die zwarte dag dat zijn zus, blijkbaar in gedachten verzonken, de straat overstak en geschept werd door die auto, beseft hij het wel. Ze was op slag dood. Hij voelt zich sindsdien meer wees dan toen hun ouders gestorven waren. Haar wekelijkse telefoontje waarin ze vroeg hoe het met hem gaat, haar plannen vertelde, hoe haar twee kinderen het doen en hoe gelukkig ze is met Gert, miste hij gelijk al. Haar ‘mijn kleine broertje’ nog het meest.

‘Ik heb een notitieboekje gevonden,’ vertelt Gert tijdens een telefoongesprek, ‘Ze heeft er iets in geschreven en jij weet misschien wat ze ermee bedoelde.’
‘Wat dan?’
‘Tintern Abbey / 60 / broertje’
Hij moet lang nadenken.
‘Staat er niet meer?’ vraagt hij.
‘Nee…?’
Het duurt nog even maar dan weet hij het en vertelt dit aan Gert. Die klinkt opgelucht als hij ontdekt dat het niet iets is, waar zich mee bezig moet houden.

Vandaag zou ze zestig zijn geworden en dankzij het telefoontje van Gert staat hij nu in de regen bij het muurtje van Tintern Abbey. Het is een mistroostig geheel. Zijn schoenen tot de puntjes van de veters doorweekt, regen tikkelt voortdurend op de paraplu en het is koud. Hij vermoedt dat het muurtje waar hij nu naar kijkt, het goede muurtje is maar zeker weten doet hij het niet. Er zit niets anders op dan op de knieën te gaan om te speuren naar een spleet tussen de stenen. Goddank is er geen mens te zien zodat niemand zich hoeft af te vragen wat voor idioot er op zijn knieën langs een muurtje kruipt. Hij heeft een punttangetje meegenomen en krabt daarmee tussen de stenen. Een beginnend graspolletje trekt hij weg en met de kleine wortels komt de munt van één pond mee. Een wonder of het moest zo zijn.

Hij is op de stenen gaan zitten. De broek is toch al vies en nat. In zijn vuist houdt hij het muntstuk en af en toe kijkt hij ernaar. ‘Als het er nog is, gaan we herinneringen ophalen’ heeft zij toen gezegd. Hij vond dat, vijfenveertig jaar geleden, onzinnig maar nu doet hij niet anders. Zij heeft deze munt in haar handen gehad en zij heeft hem in die spleet gestoken. Het voelt aan als een relikwie en de herinneringen aan haar komen met groot gemak en helderheid bij hem naar boven. Zo ook het verdriet en het gemis. Wanneer het regent is huilen niet zo erg. Als er al iemand zou zijn die naar hem kijkt, valt dat beetje extra water niet op.

Het is klaar. Zo voelt hij dat. Vooraf heeft hij nagedacht over wat hij met de munt gaat doen als hij hem al zou vinden. Meenemen en aan een kettinkje om zijn hals? Gewoon gebruiken? Op haar graf leggen? Wat hij toen niet wist, weet hij nu zeker. Hij stopt de munt terug in de spleet en met het tangetje duwt hij hem zo diep dat deze klem zit tussen de stenen. Met relikwieën moet je niet gaan slepen. Die moet je laten waar ze zich thuis voelen.

©Peter Gortworst / dec. 2022

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

4 reacties op Tintern Abbey

  1. Erg mooi, erg gevoelig en meeslepend! 👏

    Geliked door 1 persoon

  2. Schitterend verhaal, echt prachtig.

    Geliked door 1 persoon

  3. Wat een mooi verhaal. Dat zijn de afspraken van “als we later oud zijn”. En soms komt dat oud zijn niet, althans niet samen. Maar die afspraken blijven dierbaar.

    Geliked door 1 persoon

  4. Jeannette de Haan Dijkstra zegt:

    Weer heel spannend !
    Jij kunt dat heel goed

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s