
Hij trekt zijn jas aan, stopt twee plastic zakjes met brood in zijn binnenzak, en loopt naar de schuur. Het is nog donker. Wel fris maar niet echt koud. Een doodgewone doordeweekse dag in november. Zijn vader is al eerder de deur uitgegaan en moeders slaapt nog. In de schuur verstopt hij zijn schooltas achter een paar verfblikken in de hoge, witte kast. De verrekijker heeft hij de vorige avond al klaargezet. Deze verdwijnt onder zijn jas en het riempje gaat om de nek. Hij trekt zijn fiets uit het rek en stapt op als hij de poort in de schutting achter zich gesloten heeft. Normaal zou hij aan het einde van de straat linksaf moeten slaan maar dat doet hij niet. Zijn medescholieren, die altijd op elkaar wachten bij Het Zwarte Schaap om gezamenlijk de acht kilometer naar school in de stad te rijden, zullen het vandaag zonder hem moeten doen. Hij slaat rechtsaf en neemt de verbindingsweg naar de hoofdvaart. Daar gaat hij de brug over en fiets dan rechtdoor in de richting van de kazerne.
Hij weet dat er nu ongeveer een half uur verstreken is. De lucht in het oosten wordt langzaam iets lichter. Uit het bos, rechts van hem, stijgen zware herfstgeuren op. Hij snuift ze op door een diepe teug lucht via zijn neus in te ademen. Het ruikt als die keer dat hij met Geert, de boswachter, paddenstoelen aan het zoeken was. Niet om ze mee te nemen maar alleen om ze te bekijken en alles te leren over hoeden met buisjes of platen, mycelium, heksenkringen en sporen. Hij mag Geert wel. Natuurlijk, hij is met zijn dik vijftig jaar al hartstikke oud, maar hij is grappig en weet heel veel. Eén piepje van een vogel en hij weet wat het is. Een silhouet in de lucht en Geert kan je vertellen welke roofvogel daar vliegt. Hij heeft hem het nest van de havik laten zien en soms mag hij mee naar zijn hut in het bos als hij de mistnetten op gaat hangen. Hoe mooi is het om een gevangen zwartkop, een grote bonte specht of een boomkruiper in je handen te kunnen houden terwijl Geert een ringetje om de poot doet? Het is ook een grappige man. Zijn vrouw noemt hij altijd ‘m’n verkering’ en zijn twee dochters ‘het nageslacht’. Voor hem heeft Geert de mooiste baan van de wereld.
Voor het theehuis slaat hij rechtsaf. Er zou een fietspad moeten zijn maar dat is kapot gereden door legervoertuigen. Fietsen kan hij hier wel vergeten. Er is geen doorkomen aan in het rulle zand. Hij parkeert zijn vervoermiddel, onzichtbaar vanaf het zandpad, achter een paar bosjes. Lopend gaat hij verder. Nog even en dan komt de zon in het oosten op. De lucht kleurt al oranje. Hij moet stevig doorstappen wil hij, voor het helemaal licht is, bij de bron zijn.
Hoe groot zou het meertje zijn? Het is een ovale plas. Op zijn breedst misschien zo’n driehonderd meter en op zijn smalst een meter of vijftig? Onder, op de bodem, is een bron en het teveel aan water stroomt via een smal beekje het bos uit. Geert vertelde eens dat dit water uiteindelijk in de grote zee terecht komt en dat vond hij een fascinerend idee. Het water wordt omzoomd door bomen en struiken. Aan de noordkant is een kleine weide en loopt er een bospad. ’s Zomers mogen de toeristen daar graag op het gras picknicken. Nu is daar natuurlijk geen mens te bekennen. Aan de zuidkant is alleen maar bos en dicht struikgewas en het is juist daar dat Geert een plekje heeft gemaakt waar je, door niemand gezien, uitzicht hebt over bijna het hele meertje.
Behoedzaam lopend, bijna sluipend, bereikt hij de in de lengte doorgezaagde boomstam. Als hij gaat zitten worden de boomtoppen door de eerste zonnestralen verlicht. De verrekijker zet hij naast zich op het bankje en neemt een boterham. Het is doodstil en wachten op wat komen gaat.
Een blauwe flits schiet over het water. De ijsvogel! Hij heeft hem hier nog maar één keer eerder gezien. De blauw en oranje gekleurde vogel landt op de kale tak die over het water hangt. Natuurlijk! Voor de vogel de beste plek om van daaruit vis te vangen en voor hem de gelegenheid deze vogel langdurig te observeren. Turend door zijn kijker ziet hij de vogel duiken en weer bovenkomen met een visje in de snavel. Hij slaat de prooi harthandig tegen de tak en laat het visje zijn keel inglijden. Zijn stilzitten wordt ruimschoots beloond. Als je dan toch stil moet zitten kan je dat veel beter hier doen dan op school.
Twee reeën zijn aan de overkant uit het struikgewas gekomen en lopen, net zo behoedzaam en voorzichtig als zijn moeder die een muis ervan verdenkt zich onder de kast te verstoppen, over de weide naar het water. Eén van de geiten zou een bok kunnen zijn. Hij meent iets van de eerste aanleg van een gewei te bespeuren. Ze drinken samen. Voortdurend kijken ze om zich heen en nemen dan weer een slok. Plotseling spurten ze weg en hij vraagt zich af waarom. Hij heeft niets gehoord of bedreigends gezien maar als een grote hond op zijn gemakje de weide op komt lopen weet hij het. Weer zo’n idiote wandelaar die zijn hond hier los laat lopen. Hij pakt zijn kijker en tuurt naar de hond. De adem stokt hem in de keel. Dit is geen hond! Dit is een wolf!
Hij voelt zich helemaal warm worden. De adrenaline jaagt hem door het bloed. Hoe doodstil kan je daarmee blijven zitten als je een heuse, levensechte wolf met je kijker observeert? Zou Geert dit weten? Hij heeft het er wel eens met hem over gehad, maar Geert wist zeker dat er geen wolf in zijn gebied rondloopt. Dat heeft hij dus mooi mis. Hij zou het gezicht van Geert wel eens willen zien als hij hem kan vertellen dat er wel degelijk een wolf in zijn bos is.
De wolf staat aan de waterrand en drinkt. Dan klinkt er een knal en de wolf zakt door de poten. De twee achterpoten schokken en schudden nog even maar vallen dan ook stil. Op slag dood. Zomaar. Verbijsterd, geschokt en vol ongeloof ziet hij het door zijn kijker gebeuren. Een man met een geweer in zijn hand, loopt op de wolf af en onderzoekt hem. Hij stelt de kijker nog scherper dan deze al was en met moeite kan hij een schreeuw onderdrukken. Het is Geert! Zijn leuke, grappige, alleswetende boswachter heeft een wolf doodgeschoten!
Hij weet niets beters te doen dan stil te blijven zitten en ziet Geert aan de rand van de kleine weide een gat graven. Het wordt een diep gat en hij is er daarom lang mee bezig. Als het diep genoeg is, sleept hij de wolf het gat in en schept het dicht. Het teveel aan aarde verspreidt hij met brede zwaaien over de weide.
Wat kan hij nog doen? Een hulpeloosheid overvalt hem. Geert kan hij nooit meer onder ogen komen. Zijn ouders kan hij het verhaal niet vertellen al is het alleen maar wegens het spijbelen. Zijn vrienden onder geheimhouding deelgenoot maken is ook geen goed idee. Dan weet hij zeker dat het geen geheim blijft. Het aan de politie vertellen is misschien een mogelijkheid maar wie zal hem geloven? Een eenzaamheid bekruipt hem en geluidloos huilt hij. Het is al middag als hij zijn schuilplaats verlaat. Niemand heeft hem zien gaan en overdreven opgewekt komt hij thuis.
In het weekend gaat hij terug naar het meertje. Onder zijn jas draagt hij een simpel houten kruis. Met de soldeerbout van zijn vader heeft hij daar Canis lupus ingebrand, de Latijnse naam voor de wolf. Met een steen slaat hij het kruis bij het graf van de wolf in de grond. Een eerbetoon aan dit onschuldige dier en een waarschuwing aan Geert. Zijn daad is niet ongezien. Iemand weet wat daar heeft plaatsgevonden en hij hoopt dat dit intens en heel lang aan hem knaagt.
©Peter Gortworst / nov. 2022
Mooi beschreven Peter!
LikeGeliked door 1 persoon
Knap verhaaltje, Peter! Was hij dan toch maar naar school gegaan, dan was deze desillusie aan de puber voorbij gegaan. Volwassenwording gaat vaak met tranen gepaard. Stoute, boze Geert!
LikeGeliked door 1 persoon