“Mag ik mij even voorstellen? Ik ben Abraham de os. Zo heet ik officieel maar iedereen noemt mij Hammie of Hammetje. Dat komt door mijn prachtige billen. Dat zijn grote, gespierde, volle billen en ik ben daar heel erg trots op. Ik ben een bruine os met een zwarte punt aan mijn staart en mijn onderbenen zijn ook zwart. Als de zon schijnt dan ligt er op mijn bruine vacht een hele mooie gloed en als je dan naar mijn billen kijkt….. Zo mooi! Zo ontzettend mooi!
Niet zo heel lang geleden is hier iets heel raars gebeurd. Ik wil jullie dit vertellen maar dan moet je eerst weten wie en wat we zijn. Je snapt er anders niets van.
Ik woon in een klein dorpje vlak bij de grote stad. Het is nu winter en als het winter is hoef ik niet te werken. Ik sta dus elke dag in de stal. Gelukkig sta ik hier niet alleen.
Naast mij staat Isaak de ezel en aan de overkant wonen een stel schapen. Hoe veel het er zijn en hoe ze heten weet ik niet. Ik zou dat wel graag willen weten maar schapen tellen is dodelijk vermoeiend.
En dan zijn er nog de kippen. Dat zijn er ook veel en steeds weer andere. Dat is niet leuk. Ze kiezen regelmatig mijn stro uit om een ei in te leggen maar dat zullen ze mij dan niet even zeggen hoor! Als ik dan ga liggen en ze hebben daar weer een ei gedropt, heb ik tien tegen één weer een vieze vlek op mijn vacht. Meestal kan ik het zelf wel schoonlikken maar als je niet van eieren houdt is dat toch maar een vieze bedoening.
Ik heb Jacobus de haan er wel eens op aangesproken maar die zegt dat hij er niets aan kan doen. “Eén chick in de hand houden is al een hele opgaaf. Met twee chicks wordt het uiterste van je gevergd en als je er drie tevreden wil houden verricht je iets wat zelfs een godswonder een simpele goocheltruc laat lijken. Ik weet het niet zeker maar er lopen hier wel 40 van die meiden rond dus wat verwacht je nu van mij?”
Daar moest ik lang over nadenken. Dat is niet erg want ik heb alle tijd. Jacobus had natuurlijk gelijk. Als je de baas bent van 40 kippen maar de kippen vinden dat jij de baas niet bent, dan bén je het ook niet. Wel zielig voor Jacobus. Hij doet zo zijn best. Elke morgen staat hij vroeg op en kraait dan drie keer. Dan weet iedereen dat het tijd is om op te staan. Alleen overdag kraait hij ook vaak drie keer. Zo maar. Hij weet ook niet waarom hij dat doet maar hij mag wel oppassen. Vroeg of laat wordt daar wat van gezegd of krijgt iemand daar last mee.
Ja, en dan is er nog een geitenbok. ‘De Hertog van Jan’ noemt hij zichzelf. Ik vind dat een rare naam. Ik weet niet wat een ‘Hertog’ is en wie of wat ´Jan´ is. Hij vindt zichzelf heel belangrijk maar dat vinden wij niet. Wij vinden dat hij stinkt! Zelf zegt hij dat hij een ‘offerdier’ is. Wij weten niet wat dat is en we denken dat hij het ook niet weet. We hebben er wel eens naar gevraagd en dan doet hij alsof zijn neus bloed.
“Wacht maar,” zei hij, “als er iets belangrijks is, dan hebben ze mij nodig!”
Nou het zal wel. Ik denk er het mijne van. Als iemand heel belangrijk doet, is er vaak iets heel anders aan de hand.
Nou, dat is het wel zo’n beetje. O ja, er is nog een boer. Dat is, zeg maar, mijn werkgever. Goeie vent hoor, beetje een mopperkont maar met het hart op de goede plaats. Ik heb geen klagen over hem. We krijgen op tijd ons voer, hij zorgt dat ik in een schone stal sta en zo af en toe kijkt hij ons goed na. Vooral de bok wordt goed bekeken. Er zal wel reden tot ongerustheid zijn want anders doe je dat niet. Elke week neemt hij ook één en soms twee kippen mee naar binnen. Waarschijnlijk hebben die extra verzorging nodig. Nee, we hebben geen klagen over deze man.
Maar goed. Wat gebeurde er een tijdje terug nu voor iets raars. Het was al bijna donker toen de boer naar de stal kwam. Hij had twee mensen bij zich en bij het licht van een fakkel liet hij de stal zien. Ik loeide nog dat het niet verstandig is om met een brandende fakkel in een stal te gaan staan zwaaien maar luisteren: ho maar. Toen begon hij een berg stro uit elkaar te trekken en legde daar wat oude dekens overheen. Die twee mensen die hij had meegenomen bleken een man en een vrouw te zijn. Ze gingen op de dekens zitten en keken heel dankbaar en blij naar de boer. Dat Was Mijn Stro!! Waar moet ik straks op liggen als dat stro voor heel andere dingen gebruikt gaat worden? Wat heb ik er aan dat zij een beetje dankbaar en blij naar een boer gaan zitten grijnzen? Ik vond het nu al niks en snapte niet waarom die boer dat deed. Plotseling komt hij ook nog met een ezel binnen en die zet hij plompverloren bij Isaak in het hok. Nou Isaak was niet blij en al helemaal niet toen hij er achter kwam dat die ezel een zwaar noordelijk accent had. Hij was amper te verstaan dus een goed gesprek kon hij wel vergeten.
“Wie komnu uut’ t norden en wie hebn de hoale daag laupen.”
Dat moest hij drie keer langzaam zeggen voordat we snapten wat hij bedoelde en we begrepen dat hij nu eigendom was geworden van onze boer. De overnachtingen waren door hem zelf betaald. De ezel!
Al met al een hoop gedoe en een hele hoop onrust. En dacht je dat dat alles was? Het werd nog veel erger! Midden in de nacht een hoop gefluister en geritsel. Om de haverklap begint die vrouw te puffen terwijl die man met een natte lap in de weer is. Op een gegeven moment loopt hij weg en komt terug met de boerin. Ik vertrouwde de boer al niet met een fakkel maar de boerin nog minder. En weer helpt waarschuwend loeien niet!
Toch is het bijzonder! De boerin komt nooit in de stal. Wij zijn vieze beesten, zegt zij, en nu is ze er opeens wel! De Hertog van Jan gaat met zijn voorpoten tegen zijn hek staan. Die altijd irritante belangrijkerts moeten steeds vooraan staan als er iets bijzonders gebeurd. Dat blijkt maar weer.
De boerin stuurt de man naar buiten. Geen idee waarom maar het zal wel nodig zijn geweest. We zien hem, tussen de kieren van de planken door, de hele tijd heen en weer lopen. Misschien moest hij oppassen of zo… Ik kan niet goed zien wat die twee vrouwen aan het doen zijn. Een hoop gedoe met dekens en bakken water en een heleboel blazen, piepen en schreeuwen van woorden die, denk ik, niet erg netjes zijn. En plotseling heeft de boerin een jonkie in haar handen. Dat was het dus! Die vrouw moest jongen! Dat jong begint meteen te krijsen en die twee vrouwen keken zo blij! Wel mooi om te zien hoor. Het doet je toch altijd wel wat zo’n nieuw en onbedorven leven….
Helaas maken de vrouwen een fout. Ze vergeten het jong schoon te likken! Wat een stel viespeuken. Ze draaien dat jong in een stel lappen! Meer niet! Dat gaat toch stinken! Bah, wat smerig. En die man, die nu weer binnen mag komen, zegt er ook niks van! Die zit alleen maar gelukzalig naar die vrouw en naar dat jong te kijken. Tussen haakjes: het lijkt helemaal niet op die man. Ik kan dat weten want in mijn tijd, toen ik nog geen os was controleerde ik mijn jongen altijd. Voor je het weet zit één of andere slimmerik onder je duiven te schieten.
Maar goed, ik heb veel gezien in mijn leven maar nog nooit een moeder die haar jong niet schoon likt. Wat een onsmakelijk gedoe!
We dachten dat we het wel zo’n beetje gehad hadden. Boerin was weer naar bed gegaan, De Hertog van Jan stond rustig stinkend belangrijk te zijn, dat jong lag stil in de armen van die vrouw en samen met die man zitten ze zachtjes te praten.
Beginnen plotseling die schapen van de overkant met elkaar te mekkeren.
“De herders komen!”
“Wat zeg je? Komen de herders?”
“Komen ze hier? Waarom dan?”
“Wie zegt dat? Wie zegt dat de herders komen? Zeg jij dat? Hoe weet je dat dan?”
“Ja echt. Ze komen zo! Wacht maar, ze zullen er zo wel zijn!”
“Daar zijn ze! Ik zei het toch! Zie je nou wel dat ik niks verzin!”
En verdomd: de deur ging open en er strompelen vijf van die onbehouwen analfabeten naar binnen en gaan stomverbaasd naar die mensen met dat jong staan te kijken.
Ik snap dat niet. Nooit komen hier herders op bezoek, laat staan ’s nachts, en nu zijn er plotseling vijf. Die stomme schapen staan allemaal klaar om mee te gaan maar het hek blijft dicht. Ja, logisch! Ze hebben gezien dat die vrouw het jong net de borst geeft. Eén voor één gaan ze op de knieën zitten voor die vrouw om dat jong goed te kunnen zien. Haha, vertel mij wat! Het gaat ze helemaal niet om dat jong. Ze kijken ietsjes verder dan dat jong! Perverselingen! Vraagt die zogenaamde vader van dat jong wat ze komen doen. Zegt één van die slimmeriken dat er op de heide een stel Engelsen waren die wilden vissen in de dode zee en daar heb je hengels voor nodig. Of de herders toevallig wisten waar je die kon krijgen en zij dachten op hun beurt dat die wel eens in de stal zouden kunnen hangen. Welke sukkel gelooft dat? En denken ze nu echt dat wij hier in de stal een stel hengels hebben staan?
Ik denk er wederom het mijne van. Volgens mij hadden ze heel andere plannen. Er is hier wel vaker wat verdwenen, wasgoed van de lijn en zo, dus het zal me niet verbazen dat ze gewoon gekomen waren om wat te jatten. Enfin, toen zij vertrokken werd het eindelijk rustig.
O ja, ik zou het bijna vergeten. Vraag niet hoe dat mogelijk is want wat er gebeurde ging werkelijk alle perken te buiten. Elke morgen komt de boer ons eten brengen. Een goede gewoonte. Maar die eerste morgen na die vreselijk onrustige nacht gooit hij mijn voer zo maar op de grond. Hebben die twee met dat jong mijn voerbak ingepikt. Daar ligt dat jong in! Dat vieze onafgelikte jong! In MIJN voerbak! Getverderrie nog aan toe. Mooi makkelijk van die lui maar rekening houden met de oorspronkelijke bewoners hier? Het komt niet eens in ze op! Ik heb die voerbak ook nooit meer gebruikt. Later, toen die lui weggegaan waren heeft de boer dat ding weer in mijn stal gezet. Ik ben er even op gaan zitten en nu heb ik een mooie nieuwe.
De andere dag is die ezel ‘uut’t norden’ verkocht aan een man uit de stad. Zeker is het niet maar het is zeer waarschijnlijk dat hij er de oorzaak van is dat hier plotseling drie kamelen voor de deur stonden. Wat zijn dat een stel vieze paparazzi beesten! Ze waren met een stel rijke stinkerds naar de stad gekomen en waren op zoek naar iets belangrijks. Nou ja, iets wat zij belangrijk vonden. Ik heb van horen zeggen dat die ezel daar lucht van kreeg en, terwijl die rijke stinkerds in de kroeg aan een kopje thee zitten, gaat hij die kamelen vertellen dat hij wel weet waar iets belangrijks te vinden is. En wat denk je? Gaat’ie vertellen over de Hertog van Jan!! Zien die rijke stinkerds vanachter hun theekopje, plotseling hun kamelen er vandoor gaan en die rennen er dus achter aan. Het hele spul op een drafje onderweg naar onze stal! Hier komt alles weer bij elkaar. Eind goed al goed zou je denken. Niet dus. Die kamelen willen naar binnen om die stomme bok te gaan bekijken. Nou ik weet niet of u wel eens een kameel heeft gezien maar die beesten met die puisten op hun rug zijn te hoog voor een normale stal. En toch proberen hé! Wat een gedoe, geduw en getrek. Chaos, gewoon chaos! En spugen die beesten! Wat een viezeriken. Te pas en te onpas kwatten ze, als je geluk hebt, op de grond met van die vieze slijmerige….. Bah! Als ik er nog aan denk….Jacobus die kwam kijken wat er aan de hand was kraaide spontaan drie keer en kreeg toen van twee kamelen de volle laag. Ik zag hem zo omvallen. Hij lag al niet goed bij zijn vrouwen maar dit was natuurlijk een giga afknapper. Kwaad dat hij was, kwaad….
Die rijke stinkerds waren wel blij dat ze hun kamelen weer hadden. Ze dachten dat die man en die vrouw met dat jong de eigenaren waren dus om de materiële en emotionele schade een beetje te vergoeden gaven ze hem wat goud, een lekker smeerseltje voor haar en om de stank van de kamelen wat te verdoezelen, een doosje met wierook. Jekkes, wat stinkt dat spul. De Hertog van Jan ruikt nog lekker vergeleken met dat spul. Met een: “Sorry, sorry de sterren zijn ons blijkbaar niet gunstig gezind,” vertrokken ze weer. En wij bleven zitten met een Hertog van Jan die van zelfgenoegzaamheid niets anders kon zeggen dan:
“Ik wist het wel! Ik wist het wel! Het gaat om mij.”
Dat heeft hij wel honderd keer gezegd. Bah, stomme bok.
Nog diezelfde nacht maakte Isaak me wakker.
“Ik heb zo raar gedroomd,” zei hij. “Het was helemaal niet leuk.”
“Wat droomde je dan?”
“Ik droomde dat ik hier wegging en heel veel moest lopen. Ik ging naar een ander land. Op mijn rug zat een vrouw met een klein kind en een man had mijn halster vast. In dat verre land bleven we heel lang en daarna liepen we weer terug. Niet naar hier. We gingen veel verder naar het noorden. Ik wil hier helemaal niet weg en al helemaal niet naar het noorden. Wat denk jij? Komen dromen wel eens uit?”
“Volgens mij niet. Van alles wat ik droom is nog nooit iets uitgekomen maar zeker weten doe ik het niet.”
We besloten om weer te gaan slapen. De tijd zou het wel leren.
Toen het licht werd kraaide Jacobus drie keer. Isaak stond niet meer naast mij in zijn stal. Hij stond buiten en over zijn rug hingen een paar zakken. De vrouw klom op zijn rug en de man gaf het jong aan de vrouw. Toen liepen ze weg. De man had Isaak aan zijn halster vast.
“Dag Isaak!” loeide ik en Isaak balkte terug:
“Dromen komen wél uit! Gadverderrie nog aan toe! Dag Hammie, het ga je goed. Bis hunderdzwanzig!”
“Waar gaat Isaak naar toe?” vroeg de Hertog van Jan.
“Die is bezig met een internationale opdracht en ik heb zo’n vermoeden dat hier iets heel belangrijks is gebeurd. Al dat gedoe met die man en die vrouw met dat jong, die herders en die kamelen…. Het is mij allemaal net even te toevallig.” antwoordde ik.
Daar had hij niet van terug.
“Goh, ik wou dat ik ook eens aan de beurt was,” zuchtte hij.
Ik hielp het hem hopen. Per slot van rekening gun ik iedereen het beste.”
© peter gortworst / dec. 2010
Geweldig om het kerstverhaal vanuit het perspectief van de dieren te lezen. Goed geschreven!!
LikeGeliked door 2 people
Met een glimlach gelezen, ergens ver weg komt deze vertelling mij vaag bekend voor.
Vrolijke groet,
LikeGeliked door 1 persoon
Leuk, het kerstverhaal gezien vanuit de os!!
LikeGeliked door 1 persoon
Leuk geschreven…mooi vanuit het perspectief van de os.
LikeLike