Een verhaal uit het archief. Wegens de lengte van de tekst wordt het in twee delen gepubliceerd.
1961
“Wil je met me gaan?”
Hij vraagt het terwijl zij de etalage van –de Vulpen, voor al uw kantoorbenodigdheden– bekijkt.
Hoe kan een jongetje van een jaar of tien, hoogblond met homemade korte broek en bruine veterschoenen, weten dat dit het begin is van iets wat hem tot vanmorgen is blijven achtervolgen?
Of er werkelijk een einde aan gekomen is? De tijd zal het leren.
Herinneringen. Dat wat in het verleden is gebeurt. In je eigen leven, in het leven van mensen om je heen en in de wereld om je heen. Soms zijn er herinneringen die vet gedrukt staan omdat het gebeuren je toen extra raakte. Misschien raken deze je nog steeds en blijven ze je daarom bij. Ook geschreven of gesproken woorden kunnen dat. Soms meer dan terecht, maar kan in het ‘normale’ menselijke verkeer een simpele vraag, een achteloze opmerking of een kinderlijke liefdesuiting ook tot die categorie behoren?
Wie of wat bepaald de intentie, de reikwijdte of de duur van die gevolgen? Zijn er logisch te verklaren oorzaken te noemen? Waarom heeft het ene wat je doet of zegt, zulke verstrekkende consequenties terwijl het andere door niemand belangrijk wordt gevonden of zelfs maar opgemerkt? Is het noodlot, geluk, stomme pech of gewoon toeval? Talloze malen vragen schooljongetjes of een leeftijdgenootje hun vriendinnetje wil zijn. Wat maakt het in zijn geval dan zo bijzonder?
Haar naam is Carla. Lang donker haar wat ze meestal in een paardenstaart draagt. Donkerbruine ogen en bij een vermoeden van zonneschijn, al bruin. Dat haar achternaam ‘de Bruyne’ is, kan geen toeval zijn. Ze zit niet op zijn school en woont niet in de buurt. Ze kennen elkaar omdat ze beiden door hetzelfde stuk van de winkelstraat moeten als ze van of naar hun eigen school gaan.
In die straat heeft haar vader zijn hoedenwinkel. Twee etalages met in het midden de ingang. Achter het linkerraam de herenhoeden en omdat je nooit op één paard moet wedden, ook stropdassen en handschoenen. Het raam rechts is voor de dameshoeden, sjaaltjes, doosjes met kanten zakdoekjes en dunne handschoentjes. Nutteloze handschoentjes. Als het maar een klein beetje vriest heb je er al niets aan.
Ook hij is een kind van middenstanders. Zijn ouders hebben een juwelierszaak en een uitgebreid arsenaal aan uurwerken. Van grote staande klokken tot ragfijne pendules. Ook zij hebben daarmee meer dan één paard lopen op de renbaan van het geld verdienen.
Aan het einde van de jaren vijftig is het standsverschil nog volledig aanwezig. ‘Middenstander’ zijn betekent echt wel wat en als kind wordt je dat heel duidelijk gemaakt. ’Werkvolk’ wordt met de nodige tegenzin geholpen. Aan die klasse kan men weinig verdienen. Als ze eens gek doen kopen ze een zilveren armbandje maar meestal blijft het bij de aanschaf van een paar trouwringen. De verkoopactiviteiten worden gericht op de medemiddenstanders, de notabelen en de industriëlen.
Het levert beperkingen op die hij, al ouder wordend, steeds minder accepteert. Als je ’de zoon bent van’ wordt je niet geacht betrapt te worden in de appelboom van de koster. En helemaal niet in de boom van de koster die beroepsmatig behoort bij hun eigen Gereformeerde Kerk. Dan zwaait er wat als ze op het politiebureau ontboden worden om hun zoon op te halen. Gepakt bij het stoken van een vuurtje en niet snel genoeg weg kunnen komen. Ook als een wandelende, stinkende modderpoel, stervend van de kou, via de winkel binnenkomen omdat hij in de polder door het ijs is gezakt, wordt niet op prijs gesteld. Alle aandacht van de mensen in de kerk op je gericht krijgen omdat de dominee, door gedonder van hem en zijn vriendjes, de preek moet onderbreken, is een prestatie die niet door iedereen wordt gewaardeerd en helemaal niet door ouders.
Hij begrijpt het wel. Ze willen een goed leven en willen vooral dat hun kinderen kansen krijgen die zij in hun jeugd niet hadden. Maar het ophouden van de status gaat ook voor hen gepaard met beperkingen en het ophouden van de schijn. Het is niet alles goud wat er blinkt. Voor een dagje uit is er nog wel geld maar een vakantie zit er niet in. Een televisie hebben ze niet. Dat is luxe die niet betaalt kan worden. Voor televisie kijken hebben ze waarschijnlijk niet eens de tijd. ‘s Avonds moeten er bestellingen worden gedaan, liggen er ringen en armbanden bij de graveermachine en staan er klokken die wachten op een reparatie of schoonmaakbeurt. Zijn moeder is behalve moeder, ook huisvrouw en winkeldame. Alle uren die ze maken vertalen zich niet automatisch in meer geld. Bij veel collega-middenstanders zal dat niet anders zijn.
Een malloot die ‘s nachts een stalen terrastafel van een naburig café door de etalageruit gooide, was de oorzaak van een heuse crisis. De verzekeringsmaatschappij eiste de aankoop van een alarminstallatie en stalen rolluiken. Kosten die niet voor de baat uitgaan.
In deze winkelstraat leert hij Carla kennen. Het stuk wat ze gezamenlijk lopen is het enige gemeenschappelijke. Hoe het eerste contact ontstaat en wat de gespreksstof is, kan hij zich niet meer herinneren. Wel weet hij dat ze al spoedig op elkaar staan te wachten. Vaak loopt ze mee tot hun winkel. Terwijl zij op straat blijft staan, lijnt hij thuis de hond aan en lopen ze samen verder. Ze is gek met die hond. Ze spelen uren met dat beest in het parkje vlak bij haar huis.
Ze komen niet bij elkaar in huis. Geen idee waarom dat zo is. Dat hij absoluut gek op haar is blijkt wel uit het feit dat al zijn wandelingen met de hond steevast langs haar huis gaan. Hij loopt minimaal drie keer langs de overkant van de straat in de hoop iets van haar te zien. Als de sloot achter hun huis bevroren is, blijft hij daar heen en weer schaatsen tot het donker is. Het is zo laat geworden dat zijn moeder zich werkelijk ongerust maakt.
Wat gaat er in dat blonde jongenskopje om als hij vraagt of ze met hem wil gaan? Met de kennis van nu is dat jongetje een hond die blaffend achter een auto aanrent. Wat moet dat beest met die auto als hij hem gevangen heeft? Wat moet hij met Carla als hij haar vraagt om met hem te gaan?
Ze kijkt hem aan met die donkere ogen. Zo bloedserieus en onderzoekend, dat hij er zich ongemakkelijk onder voelt.
‘Ja’, zegt ze en ergens in hem begint iets te juichen. Hij vindt haar mateloos lief en mooi, maar heeft geen flauw idee wat ’met elkaar gaan’ inhoudt. Bij haar zijn en haar aandacht hebben is eigenlijk het enige wat hij verlangt. ‘Vroeg rijp’ is een term die alleen in bedenkelijker omstandigheden door volwassenen wordt gebruikt. Zij zijn kinderen. Aan ontluiken is de hormoonhuishouding nog niet toegekomen. De enige vermeldenswaardige gebeurtenis is een wederzijds zoentje op de wang. Dat is al spannend genoeg en misschien is het deze spanning die hem doet besluiten om zijn moeder te vertellen dat Carla de Bruyne zijn meisje is.
Kan het een poging zijn om hen te laten weten dat hij al een grote jongen wordt? Of hoopt hij dat ze trots op hem zijn? Was het toen al de verliefdheid die een leven in een achtbaan zet en die je wel van de daken wil schreeuwen? Hij weet het niet.
De reactie van zijn moeder is onvergetelijk.
‘Van de hoedenwinkel?’ vraagt ze.
Als hij dat bevestigt zegt ze:
‘Die zijn Katholiek, dus dat moet je maar vergeten! Ik wil het niet hebben!’
Welke overwegingen gaan achter dat gebod schuil? Wat rechtvaardigt dit kinderlijke onbevangenheid vermoordende, botte antwoord? Is hun bestaan zo doordrenkt van de Gereformeerde beginselen dat zo iets onschuldigs er met de leer der vaderen uitgeknuppeld moet worden? Speelt die verdomde status of de ‘dat doet ons soort mensen niet mentaliteit’ een rol? Het is in ieder geval een reactie die hij beslist niet heeft verwacht. Het blijft ook niet zonder gevolgen: de embryonale relatie met Carla sterft een zachte dood en hij past wel op om thuis ooit nog iets te vertellen.
1968
Het is de tijd van jeugdverenigingen en jongerensociëteiten. Voor deze pokdalige, ongeveer vijftienjarige puber ‘the place to be‘. De ’meisjes-zijn-stom-periode’ ligt achter hem en waar anders kan je gelijkgestemde leeftijdsgenoten ontmoeten? Zijn favoriete sociëteit is het Tonnetje. Alleen op zaterdagavond open in een bijgebouwtje van de kerk en dus absoluut alcohol- joint- en wantrouwende oudersvrij. Met veel vaste bezoekers en bezoeksters heeft hij leuk contact en kijkt er wekelijks naar uit. Het is leuker dan een stamkroeg en, zeker niet onbelangrijk, goedkoper.
Ze komt binnen met, naar even later blijkt, haar oudere zus en een vriendin. Die vriendin kent hij. Zij is een vaste bezoekster van deze sociëteit en heeft blijkbaar Carla en zus meegenomen. De herkenning is niet wederzijds. Carla stevent, geflankeerd door zus en vriendin, op hem af en stelt hem aan hen voor. Pas op het moment dat ze vertelt dat hij haar allereerste vriendje was, gaat er een lichtje op. Hij heeft haar echt niet herkent. Het donkere haar is kort geknipt en haar gezicht is mager en scherp. Een aanbod om wat te drinken slaan ze niet af en als hij met de drankjes bij het tafeltje terug komt, lopen zus en vriendin met hun glas in de hand naar de bar. Blijkbaar zijn ze geïnstrueerd.
Ze raken, zoals dat heet, aan de praat. Na de koetjes en kalfjes vraagt ze, volkomen onverwacht, waarom het tussen hen uit is gegaan. Hij wil er wat lacherig over doen, maar iets in haar houding en donkere ogen geeft aan dat het voor haar een wezenlijke vraag is. De werkelijke reden vindt hij te gênant en probeert daarom een redenering te verzinnen over kleine kinderen, kalverliefde en nu zo’n vijf/zes jaar verder zijn. Ze onderbreekt hem met de woorden:
‘Ik denk heel vaak aan je en vooral bij de begrafenis van mijn vader had ik je naast me willen hebben.’
Hij weet niet wat hij hoort! ‘Ontreddering’ is een vage aanduiding van zijn gemoedstoestand. In de eerste plaats wist hij niet dat haar vader dood was en in de tweede plaats begint hij zich behoorlijk schuldig te voelen over iets waar hij niets aan kan doen. ‘Assertief’ is nog geen modewoord en zeker geen breed bekend begrip. In plaats van het probleem te laten waar het is, trekt hij het zich wel aan. Stotterend, met rooie kop en zweethanden, vraagt hij naar haar vader. Het blijkt dat de beste man een kleine twee jaar geleden, ´s avonds door haar in het magazijn van de winkel is gevonden. Overleden aan een hartaanval.
‘Ik voelde me zo alleen toen we bij het graf stonden. Mijn vader zou je vast gemogen hebben,’ zegt ze en de eerste traan loopt over haar wang.
Hij staat op om bij de bar een papieren servetje te halen, maar ze wil even naar het toilet om de schade van uitlopende mascara te herstellen. Ze is de deur nog niet uit of haar zus komt naar hem toe.
‘Doe voorzichtig met haar. Ze heeft nog al wat mee gemaakt,’ zegt ze en ze knijpt even in zijn schouder.
Ook dat nog! Een oudere zus met verantwoordelijkheidgevoel die op afstand de zaak in de gaten houdt. Zo voelt dus drijfzand aan. Je zakt langzaam weg en ontsnappen wordt steeds moeilijker.
Terugkijkend op je prille jeugd is het normaal dat je aan je eerste vriendje of vriendinnetje denkt. Maar nu, als tiener die de wereld en het leven nog moet ontdekken, er zo veel gewicht aan geven, het zo overwaarderen, lijkt hem niet goed. Toch moet hij erkennen dat er een zekere mate van trots is gegroeid: blijkbaar is ze onder de indruk van hem. Het slimste wat hij nu zou moeten doen is een charmante aftocht organiseren. Misschien gaan hun levens dan ieder een andere weg. Het is praten achteraf en dan is zelfs de grootste sukkel slim. Feit is dat hij haar die avond naar huis brengt. Ze gaan te voet. Zus plus vriendin volgen op zo’n vijftig meter afstand. Ze nemen netjes afscheid en hij belooft dat hij volgende week weer in het Tonnetje zal zijn.
Het zou best de drang kunnen zijn om te willen zorgen voor iemand die zorg nodig heeft. Hij wil haar koesteren als een gewond vogeltje, in de overtuiging dat het allemaal weer goed komt. Misschien is het zijn onkunde hoe om te gaan met een huilende vrouw of onderkent hij zijn volkomen onterechte schuldgevoelens niet. Waar is het gevoel voor rede en waar het gezonde verstand? Hij had niks moeten beloven. Voor het feit dat je ook een prima leven kan hebben met een te vroeg gestorven vader heeft hij geen oog. Hij heeft haar bescherming, hulp en hoop gegeven zonder te beseffen dat hij daarvan niets waar kan maken. Het beeld van een haas die in de koplampen van een naderende auto staart en niet weg springt, dringt zich aan hem op. Zelfs hij wordt nu slim.
Ze krijgen verkering maar zien elkaar alleen op de zaterdagavond in het Tonnetje. Ze kletsten met elkaar en met bekenden, ze zoenen, maar wegens het toezicht netjes en niet aanstootgevend en ze dansen. Dansen op de langzame nummers van the Cats, Beatles en Fats Domino. Het is niet meer dan een, strak tegen elkaar aangedrukt, wiebelen. Als ze ‘Forever and ever’ van Demis Roussos draaien vertelt ze dat deze zanger altijd een stukje boven de vloer zweeft.
‘Als je goed kijkt kan je het zien,’ zegt ze, maar ze is er ook achter gekomen dat zij de enige is die het ziet.
Omdat haar zus vertelt had dat ze nog al wat had meegemaakt, vraagt hij daarnaar. Eerst wil ze er niet over praten maar een week of twee later vertelt ze dat een oom niet met zijn handen van haar af had kunnen blijven. Het was twee keer gebeurd en de derde keer waren ze gelukkig betrapt door haar moeder. Hij gelooft niet dat ze alles vertelt maar vind het zo al lullig genoeg. Hij snapt nu ook waarom ze verstart als zijn hand onder haar truitje glijdt.
Deze periode duurt een paar maanden en hij maakt het uit omdat het niet leuk meer is. Het is hem al vaker opgevallen dat ze zo dom kan praten en doen. Ze snapt ook vaak dingen niet. Met steeds grotere regelmaat merkt hij dat haar iets uitgelegd moet worden wat voor iedereen zo klaar als een klontje is. Net zo vaak gaat hij zich aan haar irriteren.
Het ergste zijn haar claims op de nabije en verre toekomst. Dat ze met hem gaat trouwen staat voor haar vast. De datum nog niet, maar het jaar wel. Maar ook hoeveel kinderen ze krijgen, in wat voor soort huis ze gaan wonen, het soort meubels, vakantiebestemming, huisdieren en je kan het zo gek niet verzinnen of zij heeft daar al over nagedacht. Het zijn juist die dingen waar hij helemaal niet over na wil denken. Hij heeft geen trouwplannen en al helemaal geen plannen die daarna moeten komen. Voor haar is ‘hij en ik samen’ het leven. Voor hem is ‘zij en ik’ slechts een deel van zijn leven en het feit dat hij het zo voelt, zegt al meer dan genoeg.
Verdriet en boosheid als hij het uitmaakt. Het verwijt “Je hebt me gebruikt!” vind hij zo oneerlijk en zo ver van de waarheid afstaan, dat hij er nu nog verdrietig van kan worden.
1979
Het is een zonnige zaterdagmiddag als hij, samen met zijn vrouw Els, door het winkelcentrum loopt. Niet alle winkels in dit centrum zijn al verhuurt, maar de vooruitzichten zijn gunstig. Dit nieuwe stadsdeel is nog in opbouw. Driekwart van het plan is voltooid en de verwachting is dat het nog een kleine twee jaar duurt voor alles af is. Hun huis ligt in de fase die het eerst opgeleverd is. Een vrijstaande woning aan het eind van een doodlopend straatje. Hun eerste koophuis en ze zijn er hartstikke trots op. Voor stadse begrippen een grote tuin. Achter de tuin loopt de Jonkersvaart en dus is er een vrije doorvaart naar het open water. De plannen voor de boot die ze later gaan kopen, zijn er al.
In de supermarkt doen ze hun laatste weekendboodschappen. Bij de kassa rekent hij af terwijl Els de boodschappen in een doosje doet. Plotseling een stem achter hem:
‘Ken je me nog?’
Hij draait zich om en daar zit Carla achter de kassa.
‘Hé, Carla, wat leuk! Hoe is het met je?’
Haar gezicht verstrakt.
‘Om eerlijk te zijn: niet echt goed. Ik wil een keer met je praten. Dat kan nu niet, maar mag ik je een keer bellen?’
Niet bepaald een reactie die je verwacht als je iemand na zo veel jaar weer ziet. Enigszins verrast zeg hij:
‘Ja natuurlijk. Moet ik het nummer even opschrijven?’
Dat hoeft niet. Als hij in het telefoonboek staat zal ze hem wel vinden.
‘Wat was dat nou?’ vraagt Els en hij vertelt haar dat deze kassadame Carla is en dat ze hem, zeer waarschijnlijk, binnenkort gaat bellen. Het feit dat ze elkaar op de hoogte hebben gebracht van alle serieuze relaties die ze hadden voor ze elkaar kenden, komt nu van pas. Uitleg over Carla is overbodig.
‘Weet je ook waarom?’ vraagt ze.
‘Nee, maar ik neem aan dat ik het wel zal horen.’
wordt vervolgd
©peter gortworst / mei 2018