Bekentenissen in het veen

Dit is een deel van een vijfdelige serie verhalen. Ik raad u aan om terwille van de leesbaarheid, ook de voorgaande en volgende te lezen.

Door zijn verrekijker ziet Pieter Mannes komen. Hij loopt een beetje krom onder zijn rugzak. Snel schiet Pieter de blokhut in en zet een pannetje water op het brandertje. Doet drie schepjes koffie in het filter en zet het op de thermoskan. Een kleine gift voor Mannes maar ook eigenbelang. Gokken wanneer de laatste slok nog zonder drab kan, is niet zijn ding. Het water kookt en voorzichtig giet hij het op de koffie. Als hij weer naar buiten loopt, is Mannes vlakbij en zwaait. “Heb je op mij gewacht?” roept de man met de rugzak. “Ja, en ik heb koffie.”

Mannes laat de rugzak van zijn schouders glijden en kijkt Pieter met pretoogjes aan. “Hoe is het?” vraagt hij. “Goed. Heel goed zelfs. Je blokhut staat er nog en de koffie is zo klaar. Moet nog één keer water opgieten.” Mannes loopt mee naar binnen en ziet het filter en de thermoskan. “Joh! Ja, zo kan het ook. Dat ik daar niet opgekomen ben.” Pieter zet twee meegebrachte tuinstoeltjes buiten en in stilte nemen ze hun eerste slok. “Hoe was het?” vraagt Pieter na een tijdje. Mannes antwoord niet direct.

“Het was verhelderend, zinvol en mooi. Ik weet waar ik voorgoed afstand van heb genomen, waar mijn gemis zit en wat mijn valkuilen zijn,” zegt hij dan. Pieter trekt zijn wenkbrauwen op. “Fijn voor je maar ik zou niet weten waar je het over hebt.” “Ga ik je vertellen,” zegt Mannes, “maar ik wil eerst weten wat je over mij te weten bent gekomen.”

Pieter vertelt hem alles wat hij weet. Dat de dorpelingen hem missen en denken dat hij hen koud laat, dikt hij een beetje aan. Over de gevonden rouwadvertentie zegt hij niets. “Hoe vond je Biek?” vraagt Mannes. “Aardige vent. Heel open en ik denk dat hij jou nog wel het beste kent maar zelfs hij begrijpt jouw vertrek niet.” “Nee, hij heeft het verleden op een andere manier verwerkt.” “Het verleden? Wat voor verleden?” “Eerst nog een bak koffie,” zegt Mannes.

Met de mok tussen zijn handen begint Mannes te vertellen. Bedacht- en langzaam vertelt hij vanaf het begin. Over zijn vader en moeder die elkaar ‘man’ en ‘vrouw’ noemen, die hij nooit heeft kunnen betrappen op enige vorm van liefde en die ook hem dit niet tonen. Thuis is koud en zakelijk. Geld verdienen en steeds meer geld verdienen is belangrijk net als behoren bij het clubje ‘belangrijke’ personen zoals de dokter, de directeur van de melkfabriek, de notaris en de pastoor. Zodra hij had leren lezen werd dit zijn vlucht. Boeken geven hem andere, mooie en liefdevolle werelden en hoe meer hij leest hoe groter zijn verlangen daarnaar wordt en hoe duidelijker zijn situatie. Hij droomt zijn dromen en heeft een keer met zijn moeder daarover gesproken en gevraagd waarom het bij hen zo anders gaat. Bot heeft ze hem afgewezen. Dat was geen taal voor een man. In het zweet des aanschijns zal je je brood verdienen. Daar gaat het om. Dat is je doel en als je dat niet doet moet jij eens opletten wat er met al die boeken gaat gebeuren.

De pastoor heeft het wel door. “Lees jij veel?” had hij Mannes gevraagd en vol vuur vertelt Mannes zijn dromen. “Kom jij woensdagmiddag dan maar eens een mooi boek bij mij voorlezen,” heeft hij gezegd. Het is het begin van een leven wat bol staat van verwarring, schaamte en pijn. De dromen over liefde zijn niet de dromen van de pastoor. Zijn dromen brengt hij liever met deze jongen in praktijk. In Mannes dromen komt geen dwang, dreigement en geheim voor en toch heeft hij daar vanaf dat moment mee te maken. Mannes verandert. Hij weet dat hij thuis met dit verhaal niet aan moet komen. De pastoor en zijn ouders zijn de bekende handen op één buik. Hij zoekt een uitweg maar die is er niet. Zijn leven is een hel geworden, een aan alles en vooral aan zichzelf twijfelend bestaan. Hij gaat mensen kijken om telkens weer bevestigingen te krijgen dat zijn dromen over liefde en geluk toch echt waar zijn. Hij kan genieten als er mensen hand in hand lopen, dicht tegen elkaar aanzitten op een terras of elkaar in het openbaar zoenen. Ouders die hun kinderen aanmoedigen op het voetbalveld. Spelende kinderen die nog geen weet hebben van al het ongeluk dat hen kan overkomen en opgaan in hun spel. Daarom raakt het beeld van de onbekende soldaat in Berlijn hem zo. In die moeder met haar dode zoon in haar armen zag hij zichzelf. Ook hij is een moegestreden en dode soldaat maar er was geen moeder die hem in zijn armen nam.

De dood van zijn ouders doet hem weinig. De begrafenis zou een formaliteit zijn ware het niet dat de pastoor hen prijzend bijna letterlijk richting hemel stuurt. De onrust die zijn woorden in de kerk brengt, lijkt hij niet te begrijpen. Mannes wel. Zijn ouders waren absoluut niet geliefd. Als werkgever eiste zijn vader, op het wrede af, veel van zijn knechten en de beloning voor dat harde werken was karig. De bakker en de kruidenier moesten altijd lang op hun geld wachten en de aannemer kon een tijd zijn hoofd nog maar net boven water houden nadat zijn vader hem weigerde te betalen omdat hij zogenaamd een inferieure stal had gebouwd.

Toen is het idee ontstaan en hoe langer Mannes er over nadenkt hoe beter het wordt.

Mannes verkoopt de boerderij voor een eerlijke prijs en is begonnen om afstand te nemen van zijn ouders. Geld heeft hij genoeg en waar zijn ouders van gruwden doet Mannes. Hij geeft het weg. Waar hij kan helpen doet hij dat. Is het niet met geld dan is het met woorden en het doet hem goed. Door zich druk te maken over anderen hoeft hij niet aan zichzelf te denken. Al zijn onrust en twijfels leest hij met het ene boek na het andere weg tot er op een donkere winteravond aangebeld wordt en de pastoor op de stoep staat. Mannes laat hem binnen. Het orgel is in slechte staat en daar Mannes een aanzienlijk bedrag op de bank heeft staan en zijn vader altijd zeer vrijgevig was, lijkt het hem billijk dat een forse bijdrage op zijn plaats is. Met geen woord rept de man over wat hij Mannes heeft aangedaan. Voelt blijkbaar niets van de spanning die de hartslag van Mannes omhoog jaagt. Niets over een verplicht geheim en een donker verleden. Mannes zegt niet veel. Hij wil het orgel zelf wel eens zien en zo spreken ze af dat ze elkaar morgenavond in de kerk treffen. Het idee van Mannes zal eindelijk ten uitvoer worden gebracht.

“Heeft u enig besef van wat u mij hebt aangedaan?” vraagt Mannes als ze samen onder aan de orgeltrap staan. De pastoor lacht hem uit. Het is al zo lang geleden en kom op zeg, Mannes had er toch ook van genoten? Met één vuistslag vloert Mannes de pastoor. Dan loopt hij naar het altaar, trekt de paaskaars uit de standaard en neemt het zware koperen ding mee naar de pastoor. Die komt langzaam bij. Mannes wacht geduldig en op het moment dat de pastoor iets wil gaan zeggen slaat hij met de standaard op de rechterknie van de pastoor. Hij gilt het uit en Mannes slaat nog een keer. “Wees blij dat ik je niet doodt. Je zal je leven lang weten wat je mij hebt aangedaan en ik hoop voor jou dat God je vergeeft. Het is per slot van rekening zijn vak. Ik kan dat niet. Dit is mijn manier om met je af te rekenen.” Mannes slaat weer met de standaard op de knie en weer en weer.

“Sla hem dood,” zegt een zachte stem achter hem. Verschrikt draait Mannes zich om en kijkt in het lijkwitte gezicht van Biek. “Heeft hij jou ook…..?” stamelt Mannes. Biek knikt. “Geef mij dat ding.” Mannes geeft Biek de standaard. “Hij mag niet dood. Ik wil hem alleen nooit meer zien knielen.” Biek haalt uit en verbrijzelt alle botten in de knie die nog niet kapot waren. Ze zetten de standaard terug en lopen de kerk uit. Als ze in het café zitten en al pratend bij elkaar van alles herkennen, komt de ziekenwagen uit de stad met blauwe zwaailichten voorbij. De pastoor is blijkbaar gevonden. Het onderbeen kunnen de artsen nog net behouden maar lopen is er niet meer bij. Dat de val van een trap zo’n grote schade kan geven geloven ze amper maar de patiënt is zeer stellig in zijn beschrijving van de toedracht.

“Waarom heb je de overlijdensadvertentie van die pastoor bewaard?” vraagt Pieter. Verrast kijk Mannes hem aan. “Heb je die gevonden?” “Hij viel uit je schrift met wijze woorden.” “Het is, nee, het wás een nog niet afgemaakt stuk in mijn leven. Is het goed dat ik je binnenkort daarover vertel? Ik ben moe van de reis en ik moet hier, en in het dorp de komende dagen nog veel doen.” “Waar kan ik je vinden?” “Kom maar naar het dorp. Kan ik je gelijk wat laten zien.”

©peter gortworst / mei 2016

foto’s: http://www.gelukenliefde.nl / http://www.pghillegom.nl 

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s