Ze is een half uurtje later dan gewoonlijk en daarom trapt ze stevig door. Het schemert reeds en manlief zit zich thuis al ongetwijfeld zorgen te maken. Zes jaar terug hadden ze een oude boerderij gekocht en na een flinke en langdurige verbouwing, is dit hun paleisje geworden. Afgelegen wonen heeft talloze voordelen maar overal ver van af zitten blijkt iets lastiger te zijn dan ze vooraf gedacht hadden.
Er komt een auto met een zware motor achter haar rijden. Ze stuurt wat meer naar de kant en de auto, een oude, vaal donkerrode bestelbus rijdt haar langzaam voorbij. Hij blijft voor haar rijden en onwillekeurig mindert ze wat vaart. Plotseling geeft hij gas en verdwijnt achter de volgende bocht. Door schade en schande heeft ze geleerd naar haar gevoel te luisteren en iets voelt nu niet goed. Ze twijfelt over wat ze gaat doen. Bij de picknickplaats die straks komt, heeft ze twee keuzes. Rechtdoor rijden en deze verlichte weg volgen, of rechtsaf slaan. Misschien is de laatste optie beter omdat het een smal fietspad is waar geen auto komen kan. Het loopt langs de weilanden, door een klein stukje bos en komt vlak naast hun boerderij uit. Als er al iets met die bestelbus aan de hand is kan deze haar, via dat fietspad, niet volgen.
De bus staat, gedeeltelijk verscholen achter de struiken, bij de picknickplaats. De neus wijst naar de weg. Ze ziet hem op het laatste moment en een onbestemde angst maakt zich van haar meester. De bocht naar het fietspad kan nog net gemaakt worden. Achter haar wordt de motor van de bus gestart maar omkijken doet ze niet. Met een bijna triomfantelijk gevoel gaat ze verder. Hier is ze veilig. Met een paar diepe zuchten brengt ze haar jachtige, snelle ademhaling op orde, gaat minder snel fietsen en realiseert zich terdege dat ze waarschijnlijk geluk heeft gehad.
Na een paar kilometer bereikt ze het bos. Een klein stukje verder versnelt ze even om het mulle karrespoor, dat het fietspad kruist, over te steken. De oude, vaal donkerrode bus staat op het karrespoor. Een man met zwarte kleren en donkere cap die die over de ogen getrokken is, staat er naast. “Stoppen jij! Stoppen!” roept hij en begint naar haar toe te rennen. Ze geeft een schreeuw en intuïtief stuurt ze van hem weg waardoor haar voorwiel dwars komt te staan in het rulle zand. Tuimelend over haar stuur komt ze met een klap, plat op haar rug terecht. Alle lucht slaat uit haar longen en even is ze van de wereld.
Grommen. Een diep donker grommen hoort ze vlak bij haar hoofd. Kriebelende haren tegen haar rechter wang. Iemand staat vlakbij te vloeken. Ze probeert adem te halen maar dat gaat niet en opnieuw is het bewustzijn even weg. Langzaam en letterlijk met horten en stoten, krijgt ze weer lucht. Ze doet haar ogen open en kijkt van onder af, tegen de brede borstkas aan van een zwarte Newfoundlander. Boris! Dat is haar Boris! De hond staat vlak naast haar hoofd. De agressie die hij nu uitstraalt heeft ze nog nooit zo gezien. De goedzak is een furie geworden die haar tot het uiterste zal verdedigen. Hem aanraken lukt haar niet: haar armen liggen krachteloos naast haar. Boris loopt een paar passen bij haar vandaan. De staart fier omhoog, nog steeds diep grommend en alleen maar gefixeerd op het gevaar. Een motor wordt gestart en zo te horen, rijdt de bus weg. Boris kijkt het ding na en draait zich dan naar haar toe. De staart hangt weer in een mooie boog en kwispelt zachtjes.
Hij gaat liggen en plant één van zijn brede voorpoten op haar arm. De vertrouwde goedzak is er weer. Geleidelijk voelt ze haar krachten terug komen. Op haar zij rollend, slaat ze een arm om hem heen en duwt haar hoofd in de zijkant van zijn nek. Ze huilt zacht en fluistert lieve woordjes. Hoe lang zij zo heeft gelegen weet ze niet. Na een tijdje gaat Boris staan en wacht tot ze rechtop zit. Dan loopt hij weg in de richting van hun huis. De kop en de staart laag. “Boris!” roept ze. De hond draait zich om, kijkt even naar haar en loopt dan door. Het laatste wat ze in het schemerdonker ziet is die geweldige mooie, waggelende kont. Het verdriet dat ze voelde toen ze hem moesten laten inslapen is weer helemaal terug.
De fiets is niet meer in orde. Het bijna dubbel gebogen voorwiel maakt duidelijk dat er geen meter mee gereden kan worden. Die moeten ze morgen maar ophalen. Het laatste stuk loopt ze naar huis en het geeft haar tijd om na te denken. Hoe kan ze dit het beste haar nuchtere, rationeel denkende man vertellen? Ze is niet meer bang. Het gevaar is weg en blijkbaar is Boris er om haar te beschermen.
Manlief reageert zoals verwacht: geschrokken, verontwaardigd, verdrietig, vol ongeloof en vol daadkracht. “We bellen de politie!” “Wat is het kenteken van die bus? Heb je er niet naar gekeken? Dat is toch het eerste wat je doet?” “Dat kan toch nooit Boris zijn geweest? Weet je het wel zeker?” “We moeten iets doen! Wie weet wat die gek nog meer van plan is?” “Zal ik voor alle zekerheid de dokter niet even bellen?”
Alle emoties vertalen zich in een grote lichamelijke vermoeidheid. Ze wil nu alleen nog maar slapen. Als er al iets zou moeten gebeuren kan dat morgen ook nog. Manlief zit te stuiteren van alles wat moest en zou en zij gaat naar bed. Ze kan er nu even niet mee zitten.
Ze wordt wakker en ontdekt dat manlief er al uit is. Het eerste wat ze zich herinnert van de vorige avond is niet het busje maar de actie van Boris. Het was een geweldige hond geweest. Hij was als pup gekomen en had zich ontwikkeld tot een stabiele, zelfverzekerde hond die zeer sociaal was en vooral van kinderen erg veel accepteerde. Vaak hadden ze hem hun ‘wandelende rustpunt’ genoemd. Hij oriënteerde zich vooral op haar. Hij was van mening dat zij de roedelleidster was. “Dat was en is eigenlijk ook zo” bedenkt ze met een glimlach.
Ze hoort het piepje van het tuinhek. Door het raam ziet ze dat manlief, sjouwend met haar fiets, de tuin in loopt. Hij zwaait als hij ontdekt dat ze vanuit het slaapkamerraam naar hem kijkt. In haar ochtendjas loopt ze naar hem toe. “Dat voorwiel is niks meer. Ik ga vanmiddag wel een andere halen” vertelt hij. “Hoe gaat het?” “Beter dan gisteravond” zegt ze. Hij kijkt haar onderzoekend aan en vraagt: “Zeg, hoe zeker ben jij dat gisteravond Boris je verdedigd heeft?” “Honderd procent.” antwoordt ze. “Jij twijfelt. Waar twijfel je aan? Of het echt is gebeurt? Of Boris er echt was?” “Je weet dat ik een man van feiten ben.” zegt manlief. “Toen ik je fiets ging halen zag ik bandensporen van een auto. Ik kon naast je fiets, in het zand de afdrukken zien waar je gelegen hebt. Maar ik zag niet één pootafdruk van wat voor hond dan ook!” Het klinkt bijna beschuldigend maar tot haar eigen verbazing gaat ze niet in de verdediging. Eerlijk gezegd maakt het haar niet uit wat hij vindt of denkt. Ze glimlacht naar hem en loopt naar het graf van Boris. Daar hurkt ze neer en peutert tussen de steentjes wat onkruid weg. Manlief komt zwijgend naast haar staan.
“Je weet dat ik er altijd zeker van ben geweest dat ik een engelbewaarder heb.” zegt ze terwijl ze nog wat sprietjes de grond uit trekt. Ze komt omhoog en kijkt haar man aan. Haar ogen zijn vochtig en met enige moeite slikt ze haar tranen weg. Dan breekt er langzaam een glimlach door. “Dat weet ik nog steeds heel zeker en nu weet ik ook dat mijn engelbewaarder een huisdier heeft.”
© peter gortworst
Ademloos gelezen. Wat een prachtig verhaal, mooi geschreven ook!
LikeGeliked door 1 persoon
Mooi geschreven, heb ook aldoor het gevoel dat onze noes nog steeds bij mij is.
LikeGeliked door 1 persoon
Tot tranen toe ontroerd, zo invoelbaar, zo gevoelvol geschreven!
LikeGeliked door 1 persoon