Nog een klein uurtje en dan wordt het donker. Chris en Jan lopen de Noorderpier op. Beiden trekken een karretje achter zich aan. Het is beladen met alles wat een zeevisser die op tong gaat vissen, nodig heeft. Als ze zo’n vijftienhonderd meter ver zijn, stoppen ze. Uit ervaring weten ze dat het hier goed vissen is. Ze prepareren hun hengels, zetten de bak met zeepieren en zagers op een veilige plek en controleren hun hoofd- en zaklampen. Achter hen lopen de laatste bezoekers richting kust. Het belooft een warme nacht te worden met een beetje wind uit zee. Chris neemt uit zijn lunchdoosje een broodje haring. Jan wacht daar nog even mee. Die heeft vanavond thuis nog goed gegeten
‘Moi!’ klinkt het achter hen.
‘Moi,’ zeggen ze uit een automatisme terug. Als ze omkijken zien ze een man op leeftijd de pier oplopen. Om zijn schouder draagt hij een vouwstoeltje en in zijn hand een boodschappentas. Ze kijken elkaar aan.
‘Wat zal die gaan doen?’ vraagt Chris.
‘Geen idee. In ieder geval niet vissen.’
Ze halen hun schouders op. Wat maakt het hen ook uit. Ieder moet doen wat hij zelf wil, toch?
Het is donker geworden. De hoge vuurtoren flitst elke vijf seconden. Op wat geruis van de golven na, is het stil. Vanuit zee waait er een zacht windje. Het ruikt fris en is verkoelend. De tong wil nog niet bijten. De kostbare zeepieren worden van de haak gegeten door krabben en ze vrezen dat het een slechte nacht wordt. Vissen is echter een bezigheid die talloze variabelen kent. Wat de ene keer niet werkt, blijkt de volgende keer de gouden greep. Zo ook nu. In plaats van het aas stil te laten liggen haalt Chris met kleine schokjes het aas op. De laatste keer werkte dat niet maar nu heeft hij beet. De eerste tong is er eentje van formaat. De komende twee uur halen ze met regelmaat een vis uit het water. Dan vangen ze niets meer. Ze proberen van alles maar niets schijnt te werken. Ze leggen het aas stil op de bodem en wachten af.
‘Heb jij die ouwe man nog terug zien lopen?’ vraagt Chris.
‘Nee.’
‘Als hij terug gelopen was, hadden we hem toch moeten zien?’
‘Ja.’
Ze zwijgen en denken. Een man op leeftijd met een stoeltje en een boodschappentas. Zou iemand die levensmoe is met…. nee, dat zal toch niet? Misschien is het een kunstenaar die een schetsboek in die tas had zitten. Kan het ook wat anders zijn?
‘Ik ben er niet gerust op,’ zegt Jan.
‘Ik ook niet.’
Ze zwijgen en ieder denkt het zijne.
‘We moesten maar bellen,’ zegt Chris.
‘Ja.’
De dame van de meldkamer begrijpt de ongerustheid van de heren. Ze gaat een wagen aansturen. Chris en Jan zien na een kwartier twee koplampen hun kant opkomen. Ze gaan midden op de pier staan en vertellen de beide heren van de reddingsbrigade wat ze gezien hebben. Op de vraag of ze er zeker van zijn dat die man niet teruggelopen is, kunnen ze geen volmondige bevestiging geven.
‘Geeft niks,’ zegt de jongen achter het stuur, ‘We gaan wel kijken of we hem vinden.’
Dat vinden is niet moeilijk. Bijna op het eind van de pier zien ze hem, in het licht van de koplampen, zitten. Hij kijkt, met een mok warme koffie in zijn handen, de thermosfles naast hem en zittend in zijn klapstoeltje, uit over de donkere zee.
De reddingswerkers stappen uit.
‘Goedenavond,’ zeggen ze.
De man kijkt hun kant op maar houdt zijn hand voor de ogen. Het licht van de koplampen verblindt hem.
‘Ja, ja, goedenavond,’ zegt hij.
‘Mogen wij weten wat u hier doet?’
‘Ja, ja. Ik bestudeer de zee. De nachtelijke zee.’
De reddingswerkers vallen even stil. Huh? De nachtelijke zee bestuderen?
‘Waarom?’
‘Omdat ik weten wil hoe het er ’s nachts op zee uitziet.’
‘Ja, maar waarom?’
‘Research. Gewoon research.’
Zo schiet het niet op. Eén van de reddingswerkers gaat tegenover de man op het lage muurtje zitten.
‘Luister,’ zegt hij, ‘U gaat hier midden in de nacht op de pier zitten. Er zijn mensen die u hebben zien gaan en zij maken zich zorgen over u. Dat is de reden dat wij hier zijn. Het kan best zijn dat u een hele goede reden hebt om hier te gaan zitten maar wij vinden het niet zo’n goed idee. Als u hier nog lang blijft, koelt u steeds verder af en dat is niet goed. Het kan zelfs zijn dat er dan een ziekenwagen moet komen om u van de pier te krijgen. Dat willen wij voorkomen. Ik stel voor dat u met ons mee gaat. Bij ons kunt u dan een beetje op temperatuur komen en dan moeten we maar eens zien hoe het verder gaat.’
‘Moet ik mee?’
‘Nee, ik kan u niet verplichten mee te gaan. Maar denkt u niet dat het wel beter is?’
‘Ja, ja.’
Hij stopt de mok en thermosfles in de tas, vouwt zijn stoeltje in elkaar en wil op de achterbank van de truck klimmen. De chauffeur helpt hem.
‘En één, twee, hoppa opa!’
‘Snotneus!’ zegt de gepikeerde man.
Aan het einde van de pier wordt de truck gedraaid en rijden ze terug naar de kust. Onderweg worden Chris en Jan even op de hoogte gebracht van hun bevindingen.
‘Ho!’ roept de man bij het begin van de pier, ‘Mijn fiets staat hier.’
‘O, dat is mooi,’ meent de chauffeur, ‘Dan kunt vanaf hier naar huis rijden.’
‘Ja, ja, dat gaat niet.’
‘Waarom niet?’
‘Het is bijna vier uur fietsen en ik heb geen licht.’
Voorin laat één van de reddingswerkers een diepe zucht.
‘Is er iemand die wij kunnen bellen?’
‘Ja, ja, mijn dochter.’
De fiets wordt in de laadbak gelegd. In het dienstgebouw krijgt de man een krentenbol en belt men de dochter uit bed.
Ze valt van de ene verbazing in de andere. Midden in de nacht op de pier? Reddingsbrigade? Research? Op de fiets? Zonder veel te zeggen laadt ze de fiets in de kofferbak en haar vader op de passagiersstoel. Ze drukt de reddingswerkers vijftig euro in de hand en belooft op haar vader te passen. Met piepende banden vertrekt ze.
‘Wat was dit nou weer voor stunt?’ vraagt ze na een paar zwijgzame kilometers.
‘Ja, ja. Research. Ik wilde weten hoe de zee er ’s nachts uitziet.’
‘Laat mij raden: boek.’
‘Ja, ja. Boek.’
Ze zegt even niets. Het dilemma waar ze al een tijdje mee rondloopt, vraagt om een oplossing. Ze weet dat haar vader goed kan schrijven. Alle verhaaltjes die hij hen als kinderen, ’s avonds bij het slapen gaan, vertelde, heeft hij allemaal opgeschreven. Een hele stapel oude schriftjes met pareltjes van verhalen. Ze heeft ze ook aan haar kinderen vertelt. Een “opaverhaaltje” voor het slapen gaan. Schrijven is zijn lust en zijn leven. Dit hem gaan verbieden? Dat lukt niet en kan niet. Pak hem zijn pen en papier af en hij gaat dood.
‘Papa, zal ik je helpen met je boek? Al dat onderzoek wat moet gebeuren, daar kan ik je toch bij helpen. Je hoeft niet alles alleen te doen.’
‘Ja, ja.’
‘Wat ja ja?’
‘Dat is goed. We kunnen samen naar Roemenië of Bulgarije. Ja, ja, leuk.’
Ze kreunt zachtjes.
‘Waar ben je in ’s hemelsnaam mee bezig? Laten we eerst maar eens kijken naar het verhaal wat je aan het schrijven bent. Volgende week woensdagavond heb ik tijd en dan gaan we er samen eens voor zitten. Beloof mij dat je tot die tijd niet in het vliegtuig stapt of de trein neemt naar weet ik veel waar. Ik wil dit soort capriolen niet meer meemaken.’
‘Ja, ja.’
© peter gortworst / aug. 2020
afbeelding: eu.clipdealer.com
Ha, research is best nog een lastig dingetje 🙂
LikeGeliked door 1 persoon