Als je warme gevoelens hebt voor het Verenigd Koninkrijk, je blij wordt als de kliffen van Dover aan de horizon verschijnen, je hulpvaardige en vriendelijke mensen ontmoet die sorry zeggen als jij per ongeluk op hun voet gaat staan, die je, zeker op het platteland, vriendelijk wuivend voor laten gaan en waar je steeds met plezierige verbazing kennis neemt van alweer een gedenkplaats betreffende King Arthur, dan hoort daar ook folkmuziek bij. Er zijn nog steeds talloze goede bandjes, prima zangers en zangeressen maar op mijn leeftijd is er slechts één constante groep en dat waren de Dubliners. Een groep die vijftig jaar bestaan heeft. Velen van ons kennen de originele bandleden: Barry McKenna, Ronnie Drew, Ciarán Bourke, Luke Kelly en John Sheahan. Van deze originele bandleden is er slechts John Sheahan nog in leven wat betekende dat de band een aardig aantal wisselingen in samenstelling heeft gehad.
Eén van de dingen die tijdens mijn bezoek aan Dublin op mijn lijstje staat, is het bezoeken van het graf van Luke Kelly. Hij was zanger/banjospeler in de groep en had een mooie en karakteristieke stem. Vroeger had iedereen een bepaalde favoriet in een groep. Je had de Beatles maar de beste, leukste, mooiste was wel Paul of John of Ringo of George. Zo had ik dat bij de Dubliners. Luke is/was mijn favoriet en het leek mij alleen daarom al mooi om zijn graf te bezoeken.
Tijdens mijn bezoek en de weken daarna heb ik mij afgevraagd wat de kracht van folk is. Waarom kan daar, wat hier niet kan. Is het verschil in cultuur de oorzaak? Men zingt daar liedjes die over en overbekend zijn maar men zingt ze met hart en ziel. Ik heb in Schotland meezingende vrouwen in het publiek tijdens het lied Caledonia in tranen zien uitbarsten. Kom daar hier eens om. Misschien is good old Johnny Jordaan wel het dichtst bij gekomen maar krijg hier maar eens een kroeg of schouwburg zo gek dat ze ‘Op de grote stille heide’ het ‘Waar de blanke top der duinen’ of ‘Aan de Amsterdamse grachten’ uit volle borst mee gaan zingen. Aan nationalisme zou het zo langzamerhand niet kunnen liggen. Daar zingt men zonder gene ballades over een stad die ze dierbaar is, een mierzoet lied over man die afscheid van geliefde moet nemen, een kind met het downsyndroom en natuurlijk over whisky en bier.
Ik houd het maar op cultuurverschil maar dat meer zingen, meer zelf muziek maken goed voor iedereen zou zijn is voor mij een feit.
Ik neem de bus naar Glasnevin Cemetery en kom aan bij een monsterlijk gietijzeren hek met een enorme poort en een hoge toren. Rechts een restaurant en een museum. Links een kerkje waar op dat moment een kist naar binnen gedragen wordt. Een gering aantal nabestaanden volgt de kist. Achter de toren strekt zich de begraafplaats uit. Weinig stenen maar meer monumenten. De ene nog groter of hoger dan de andere. Hoe vind ik daar het graf van Luke? Ik vraag om raad in het museum. Daar kan ik een plattegrond kopen en na het afrekenen vraag ik of het graf van Luke daar ook op staat. Dat is niet het geval. Luke ligt begraven op de andere begraafplaats. “De weg en de parkeerplaats oversteken en via het bruggetje komt u op de begraafplaats.”
Een begraafplaats die wij zo niet kennen. Hier geen monumenten. Hier liggen of staan gewone grafstenen. Sommigen heel eenvoudig, soms slechts een houten kruis en een enkel graf wat meer geld heeft gekost. Aandoenlijke teksten, verweerde foto’s, lantaarntjes, verregende knuffels en verdorde bloemen. Het veld is opgedeeld in een aantal vakken en tussen de vakken kan je gewoon met de auto rijden. Ik dwaal tussen de vakken rond en heb geen idee hoe ik het graf zou moeten vinden. Gelukkig loopt er een vrouw die het wel weet. Ze leidt mij terug en bij een vak houdt ze stil. Ze wijst naar een witte pilaar die iets boven de andere grafstenen uitsteekt.
Het kan niet anders. Je moet over graven lopen wil je bij het graf van Luke komen en dat voelt raar. Staand op het graf van een ander kijk ik naar de steen die het graf van Luke markeert. Geen poespas. Hier ligt een man van het volk die met passie en overtuiging, volkse liedjes zong en daar wereldberoemd mee werd. Hier ligt een man die zich totaal niet op zijn gemak had gevoeld tussen alle hotemetoten aan de andere kant van het hek. Ik weet niet of hij vooraf vertelt heeft waar hij begraven wilde worden maar hij is hier volkomen op zijn plaats. Een jongen uit het volk die niets moest hebben van sterallures ligt hier tussen het ‘gewone’ volk. Een Dubliner tussen de Dubliners. Een betere plek bestaat er niet.
Ik geniet van het moment, maak een diepe buiging als ik afscheid neem en ga op zoek naar een bak koffie. Niet in het restaurant. Die verdienen al genoeg aan alle dure doden. Een doodgewone pub zonder poespas als de O’Donoghue’s Pub lijkt mij wel passend.
Het laatste officiële optreden van Luke. Hoe passend is de tekst.
© peter gortworst / okt 2016