Er is geen dag voorbij gegaan zonder dat Pieter aan Mannes heeft gedacht. Een paar van de gedachten waren niet zo mooi geweest. Hij had Mannes ’s maandags een opgeblazen praatjesmaker gevonden maar op dinsdag dacht hij er al heel anders over en had hij zich zelf verontschuldigd. Hij wist immers niet hoe iemand een goeroe wordt? Word je zo geboren of is het een talent wat je gaandeweg in je leven ontwikkelt en er plotseling uitbarst? Kunnen mensen dat dan aan je zien en worden ze daarom volgeling of aanhanger of heeft het niets met eigen verdiensten te maken en is het een titel die anderen jou schenken? Na lang nadenken was hij tot de conclusie gekomen dat je alleen goeroe kan zijn als anderen dat erkennen. En die erkenning komt als jouw woorden en je levenswijze daartoe aanleiding geven. Je moet natuurlijk wel iets te bieden hebben. De haan in het kippenhok kan wel kraaien dat hij de baas is, hij zal het ook moeten laten zien. Mannes kraait wel maar er zijn geen kippen. Organisatorisch klopt het dus niet helemaal. Vol van zijn eigen wijsheid is Pieter nu op weg naar Mannes om hem hiervan deelgenoot te maken.
Al van verre ziet hij Mannes, voorover gebogen in zijn rookstoel, aan de rand van zijn heuvel naar de grond kijken. Als hij dichterbij komt ziet hij dat de zelfverklaarde goeroe in een kleine poel tuurt. “Ssst,” zegt hij, “Anders schrik hij.” “Wie?” “De kikker. Kijk, hij zit daar. Zijn kop steek net naast die gele stengels boven het water uit.” Samen staren ze naar het beestje en het beestje staart terug. “Weet je dat dit zijn hele wereld is?” zegt Mannes, “Hij weet niets van alle sloten, alle poelen, alle mooie en gevaarlijke plekken in het veen en ik lijk op hem. Ik weet best dat ik niet de hele wereld over hoef te reizen om te zien dat de hemel overal blauw is maar er is toch meer te zien dan alleen een blauwe hemel? Misschien is hij wel gelukkig in zijn poeltje. Ik bepaal zijn geluk niet. Maar ik ben niet gelukkig meer op mijn zandbult met blokhut in het veen.” Hij zwijgt en richt zich dan op. Met de ogen tot spleetjes dichtgeknepen, staart hij naar de horizon. “Zo, nu weet je het,” zegt hij dan zacht. “Het geluk loopt nu eenmaal wel eens de andere kant op dan je principes. Dat blijk maar weer.” Pieter voelt dat dit een bekentenis van formaat is, zwijgt even en volgt eerbiedig het gedrag van de bekennende goeroe door ook naar de horizon te staren. Hij is iets eerder op aarde terug. “Ik heb wat lekkers meegenomen voor bij de koffie,” “Mooi,” zegt de ook terugkerende Mannes, “Dan gaan we dat maar eerst doen.”
In de blokhut hangen lange vellen papier aan de muren. Pieter ziet dat het de achterkant van behang is en bovenaan staat op elk papier een met viltstift geschreven woord. ‘Eerlijkheid’ ‘Gevoel’ ‘Mensen’ ‘Geluk’ ‘Dingen’ zijn een paar van de woorden. “Mijn ultieme poging,” zegt Mannes als hij ziet dat Pieter om zich heen kijkt en alle woorden leest. “Maar de wijsheid om daaronder diepe gedachten te schrijven, ontbreekt. De poging is dus mislukt” Pieter schiet in de lach en het gezicht van Mannes trekt richting onweer. “Is dat leuk?” “Nee, daar lach ik niet om. Ik kocht dit lekkers voor bij de koffie in jouw dorp en heb even aan wat mensen gevraagd of ze jou ook kennen. Dat blijkt zo te zijn en ze begrijpen je niet. Ze vragen zich af waarom een lieve, warme man die zo veel belangstelling heeft voor alles en iedereen, zich afzondert in het veen. Ik heb hen vertelt dat ik vorige week jou ontmoet heb en wat jij hier in het veen doet. Ze weten niet eens wat een goeroe is, Mannes! Ze missen gewoon een leuke vent waarmee ze een geintje konden maken, die dingen zo verdomd mooi kan zeggen, waar ze altijd bij terecht konden en die bij hen hoort. Eén vrouw heeft je deze week zien lopen met rollen behang dus die dacht dat jij hier de boel wat aan het opknappen bent en daarom schoot ik in de lach.”
Met zijn rug naar hem toe staat Mannes te wachten tot het water boven het brandertje kookt. Hij zegt niets en wrijft met de mouw van zijn trui over zijn gezicht. Het water kookt en als hij zich omdraait ziet Pieter tranen in zijn ogen. Hij schenkt het water in de twee mokken en met zijn kont leunend tegen het tafeltje slaat hij zijn ogen op naar Pieter. “Het probleem is niet dat mensen dingen niet weten maar dat ze zoveel dingen weten die niet waar zijn,” zegt hij, “Ze kennen mij inderdaad zoals jij beschrijft maar dat is niet wie ik helemaal ben. Ook ik heb mijn donkere kant en die zit mij behoorlijk dwars. Een beetje geluk en blijdschap brengen is iets wat ik graag doe maar het is vooral mijn medicijn tegen mijn ziekte die verdriet en berouw genoemd wordt. Ik wil je daar niets over zeggen. Nog niet. Dat kost tijd omdat ik je nog niet ken. Ik weet nog niet of jij in mijn leven bent gekomen als een les of als een zegening. Eerlijk gezegd hoop ik op les én zegening.”
Pieter kijkt vol van gedachten naar de bodem van zijn mok. Zijn laatste slok koffie was er één te veel en zijn tong speelt met de pitjes van de gemalen koffie. “Heeft jouw ‘ziekte’ iets te maken met jouw vertrek naar het veen en nu, met je vertrek uit het veen?” Mannes knikt langzaam met zijn hoofd. “Een mens moet niet te veel geduwd worden door anderen of door omstandigheden. Gebeurt dat wel dan gaat hij alle kanten uit en dat ondervind ik nu aan den lijve. Ik weet dat je andere mensen niet kan veranderen. Je kan ze hoogstens de weg wijzen en zo te merken ben ik nu zelf aan de beurt. Ik zal echter zelf mij mijn eigen weg moeten wijzen.” “Kan ik je daar niet bij helpen?” “Nee, nog niet. Misschien in de toekomst.” “Je gaat er van uit dat wij elkaar weer zien?” “Ja,” zegt Mannes, “Dat weet ik zeker. Wanneer weet ik niet want ik ga weg en ik weet nog niet hoe lang ik weg zal blijven. Het kan een week zijn maar ook een maand of een jaar. Kom, we gaan naar buiten. Kan je mooi die pitjes in je mond wegspugen.”
Mannes neemt hem mee naar een dikke berk. “Kijk, achter dit vogelhuisje hang ik de sleutel van de blokhut. Kom zo vaak als je wilt, geniet hier van de stilte en laat je gedachten de vrije loop. Ik laat je wel weten hoe het mij vergaat en als ik terug ben merk je dat vanzelf wel. Nu moet je weg want ik moet nog veel doen. Ik gok dat je in het dorp navraag naar mij gaat doen. Geloof niet alles wat ze zeggen. Onderzoek alles maar behoud het goede. En nu wegwezen.”
Ze hebben elkaar omhelsd en diep in de ogen gekeken. Pieter heeft iets gestameld van ‘goed voor jezelf zorgen’ en is op weg terug naar zijn auto. Hij heeft geroken aan het geheim van een man die hij graag mag en nog veel beter wil leren kennen. Nieuwsgierigheid en bezorgdheid strijden om voorrang. Het laatste woord is hier nog niet over gesproken.
©peter gortworst / mei 2016
foto: wwwboschfoto.nl
Met dank aan: Paulus, Midas Dekkers, Pantsjatantra, de Chinezen, moeder Theresa, Galileo, Ward Ruyslinck, onbekenden
Ik zie een serie ontstaan, na in en uit zijn er nog meer voorzetsels met het veen te vinden.
Zonnige groet,
LikeGeliked door 1 persoon