Blauwe pruimen

‘Zo m’neer Molenaar? U lust graag pruim’n?’ vraagt zijn hulp. Ze wijst naar de twee bakjes met mooie, grote blauwe pruimen terwijl ze aanrecht schoon maakt.
‘Nee,’ zegt hij, ‘Ik heb ze gekocht om weg te geven. Als ik ze eet, zit ik hele dagen op de wc.’
‘U hept ze gekocht voor uw kleinkinder’n? Dà vint-ik lief,’
‘Nou,’ zegt hij aarzelend, ‘Wel voor kinderen maar niet voor mijn kleinkinderen.’
Ze kijkt hem niet-begrijpend aan en besluit niet verder te vragen. Het zijn per slot van rekening haar zaken niet.
Na een half uurtje is ze klaar.
‘Ik hep ’t bed schoon opgemaakt, de was hangt te drogen en de zak van de stofzuiger is ook weer leeg. Heppu nog wat nodig?’
‘Nee, het is goed zo. Je wordt bedankt.’
‘Ja, ’t is goe.’
Ze trekt haar jas aan en gaat. Hij nestelt zich in zijn stoel om zich te verheugen op het vanavond naar bed gaan. Schone lakens en een kussensloop dat weer lekker ruikt.

Aan het eind van de middag schilt hij twee aardappelen, maakt een half zakje met spruitjes schoon en legt een speklapje in de koekenpan. Geduldig wacht hij tot alles gekookt en gebakken is en zet zich dan aan de eettafel. Als alles op is, verhuist de vuile vaat naar het aanrecht en pakt hij de twee bakjes met pruimen. Uit de wandkast haalt hij een houten kistje met naaispullen. Door het oog van een lange naald priegelt hij het uiteinde van een draad zwart ijzergaren en steekt dan de naald door de lengte van een pruim. Aan de onderkant maakt hij een zo groot mogelijke knoop en aan de bovenkant knipt hij de draad op ongeveer 15 cm af. Op tafel liggen 19 pruimen met een draadje. Eentje heeft hij zelf opgegeten. Dat was de zachtste en met één pruim zal de gang naar het toilet wel beperkt blijven. Tevreden bekijkt hij zijn arbeid en gaat dan naar bed.

Terwijl hij slaapt kan er best even een reclame tussendoor:

Het is woensdagmorgen en hij is een uur bezig met zijn vaste ochtendritueel: opstaan, zijn oefeningen doen, wassen en eten. Dan doet hij de pruimen in een vergiet en loopt de tuin in. Stuk voor stuk hangt hij de pruimen in zijn pruimenboompje en bekijkt van een afstandje het resultaat. Het ziet er helemaal echt uit.

Om twaalf uur sluit hij het gordijn maar laat een kiertje open. Hij zet zijn stoel voor die kier en wacht.
Er landt een ekster in het boompje. Met hakkende bewegingen doet hij zich tegoed aan een pruim. Hij ziet het aan en bedenkt dat dit weliswaar niet de bedoeling is maar alla, die vogel moet toch ook eten. De vogel schrikt van iets en vliegt weg en dan gebeurt waar hij op gewacht heeft. Achter in de coniferenhaag waar een smalle opening is, verschijnt een gezicht van een jongen. Het gezicht tuurt door de tuin en naar het huis en verdwijnt dan. Een nieuw gezicht, ditmaal van een donkere jongen, komt tevoorschijn. Dan stappen beiden door de opening de tuin in. Ze sluipen met hoog opgetrokken voeten richting pruimenboom. Wat een waanzin, denkt hij. Wie zal hen horen lopen? Bijna tegelijkertijd trekken ze een pruim uit de boom. Hij ziet ze kijken naar de vruchten. De donkere jongen trekt het draadje uit de pruim en laat dit aan de ander zien. Het is duidelijk dat ze aan het overleggen zijn. Pruimen hangen aan steeltjes. Niet aan ijzergaren. Wat ze helemaal niet op lijkt te vallen is dat de pruimen die nog wel aan een steeltje hangen, geel van kleur zijn. Die zijn ook niet zo groot dus misschien denken deze snoodaards dat ze nog niet rijp zijn. Ze vertrekken ieder met een enkele pruim.

Hij heeft er met plezier naar gekeken. Vroeger deed hij hetzelfde. In de tuin van het hoekhuis op de Heerengracht en de Hoopsteeg stond een perenboom. Elk najaar sloop hij die tuin in en jatte een maaltje stoofperen uit die boom. Zijn moeder vroeg nooit hoe hij aan die peren kwam maar weten deed ze het wel. Het bleef ook vaak niet bij die ene keer. Als de week daarop er nog peren in die boom hingen, werd er een nieuwe diefstal gepleegd.

Hoezeer de tijden ook veranderd zijn, dit is gebleven. Het doet hem genoegen om te constateren dar er nog altijd kwajongens zijn die fruit stelen. Soms gaat het niet goed. Ze worden gesnapt of ze krijgen vreselijke buikpijn van nog onrijpe appels of peren. Het hoort er bij. Het enige wat veranderd is, zijn de klappen voor je kop als je betrapt werd. Een vuurrood oor was altijd lastig uit te leggen aan je ouders. Vandaag schijnt zoiets niet meer te mogen en dat is best jammer.

Hij blijft zitten en wacht. Het duurt maar even en dan zijn ze terug. De donkere jongen draagt een plastic tas. Zo snel als ze kunnen plukken ze de overgebleven blauwe pruimen. Even lokt de verleiding om het gordijn open te schuiven om hen te laten schrikken. Dan zal hij ook moeten vertellen dat ze de vruchten best mogen plukken en dat bederft dan weer hun plezier in de rooftocht. Als het mag is er immers niks meer aan? Hij wacht daarom tot ze door de heg gekropen zijn. Met zo veel mogelijk herrie gooit hij de deur open en moppert zo hard dat ze het wel moeten horen:
‘Potverdorie! Rotjongens! M’n pruimen zijn weg!’ en met een brede grijns sluit hij weer de deur.

© peter gortworst / nov. 2021

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

2 reacties op Blauwe pruimen

  1. Alida Korver zegt:

    Wat een heerlijk verhaal !

    Geliked door 1 persoon

  2. Kwajongensstreken, heerlijk.

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s