West Terschelling

Het zal de regen van de laatste dagen zijn geweest. Voor hetzelfde geld is het de ontdekking dat de r weer in de maand zit. Veel maakt dat voor hem niet uit. Een man op ruime leeftijd en alleenstaand heeft aan tijd en omstandigheden geen boodschap. Dat zijn rek- en plooibare dingen. Het besef dat er na zijn pensionering niets meer moest, heeft hem een gelukkig man gemaakt. Dat zijn omgeving daar vaak anders over denkt, deert hem niet. Zo is daar de overbuurvrouw die ’s nachts om drie uur aanbelde om te vragen of het wel goed met hem ging. Er brandde zo laat nog licht… Nee, er was niets aan de hand en als hij dood in zijn woning zou liggen kwam hij haar dat wel vertellen. Toen hij, in een vlaag van mededeelzaamheid, vertelde dat hij een boek aan het schrijven was en dat zoiets het beste gaat als het nacht is, vertrok zij hoofdschuddend weer naar haar eigen woning. De nachtelijke uurtjes zonder slaap haalt hij vaak overdag weer in en zo kan het gebeuren dat zijn oudste dochter hem, in diepe rust, op de bank vindt.

Ook zij maakt zich zorgen. Haar vader was zijn hele leven al een zonderling maar het lijkt wel of het steeds erger wordt. Hij staat stil in de tijd. Een mobiele telefoon wil hij niet hebben. ‘Ik heb een telefoon,’ liet hij weten terwijl hij naar het oude apparaat op het bijzettafeltje wees. Alles wat digitaal zo veel makkelijker zou kunnen, bant hij uit zijn huis. Schrijven doet hij met een vulpen in schriftjes, als er wat betaalt moet worden loopt hij naar de bank. Van een DigiD heeft hij nog nooit gehoord. Dat zijn dochter hem heel wat administratief werk uit handen neemt, weet hij wel maar beseft het niet.

Het is al vijf uur in de middag als hij wakker wordt. Dat is later dan hij had voorzien. Nu moet hij nog eten koken en daar heeft hij geen zin in. Hij smeert twee boterhammen met pindakaas en met een groot glas melk werkt hij die weg. Om zes uur zet hij de radio aan en luistert naar de nieuwsberichten. Op Terschelling zijn vier dode zeehonden gevonden en het is nog onbekend hoe die aan hun einde gekomen zijn. Terschelling. Daar is hij nog nooit geweest. De vakanties bracht hij met zijn gezin, net als zo veel Zaankanters, altijd door in Bakkum. Waarom zou je ver reizen als het vakantiegevoel ook dicht bij huis gevonden kan worden? De verhalen van anderen over de bergen in Oostenrijk, de prachtige steden in Italië of de bloedhete stranden in Spanje konden hem niet bekoren. Het zal vast mooi zijn maar zo lang in een auto zitten en al dat geld wat zoiets kost, nee, Bakkum is ook mooi en je kan er gewoon Nederlands praten. Maar Terschelling…? Het idee dat je op een eiland zit maakt het natuurlijk wel bijzonder.
Hij pakt zijn encyclopedie uit kast en zoekt naar Terschelling. Je komt er door op de boot te stappen in Harlingen, leest hij. Meer hoeft hij niet te weten. Hij pakt een weekendtas en stopt daar wat kleren, ondergoed, een washandje, een handdoek, zeep en zijn tandenborstel in. Uit de schuur haalt hij een groot stuk karton en schrijft er met grote letters “Harlingen” op. Dan gaat hij naar bed en zet de wekker op half vijf.

De wekker ratelt hem wakker en met enige moeite schuift hij het handeltje opzij. Het duurt even voor hij weet waarom hij wakker moest worden. Het is buiten nog donker maar langzaam gaat hem een licht op. Terschelling! Dat was het! Zo snel als zijn oude lijf hem toelaat haalt hij een waslap over zijn gezicht, schiet in de kleren en hobbelt de trap af. In de keuken maakt hij zijn havermoutpap klaar en smeert vier boterhammen voor onderweg.

De achterdeur wordt op slot gedraaid. De weekendtas gaat, samen met het kartonnen bord, op de bagagedrager van zijn fiets en hij stapt op. Het vervoermiddel wordt bij de Mac aan het Prins Bernhardplein geparkeerd. Daar heeft hij ANWB borden gezien waar Purmerend op staat. Hij weet dat vanaf die plaats een weg naar het noorden loopt dus eerst maar daar zien te komen. Aan het begin van de vluchtstrook legt hij de tas in de berm en met het bord voor zijn buik, steek hij de arm uit en de duim omhoog. Het wordt langzaam licht dus ze moeten hem kunnen zien, denkt hij.

Het duurt zeker een half uur als er eindelijk een auto stopt. Het raampje gaat open.
‘Waar moet u heen?’ vraagt de man op leeftijd achter het stuur.
‘Wat dacht u van Harlingen?’ vraagt de lifter.
‘Tsss,’ zegt de vrouw naast de bestuurder en ze bekijkt hem afkeurend.
‘Dat treft. Stap maar in,’ zegt de man, ‘Wij moeten naar Leeuwarden dus dat komt goed uit.’
Als hij op de achterbank zit, verstelt de man zijn binnenspiegel zodat hij hem goed kan zien. Ze zeggen geen boe of bah. Niet tegen hem maar ook niet tegen elkaar en terwijl het voor hem onbekende landschap aan hen voorbij trekt, vraagt hij zich af waarom ze hem hebben meegenomen. Aan het einde van de Afsluitdijk vraagt de man:
‘Waar moet u zijn in Harlingen?’
‘Ik ga naar Terschelling dus het zal de haven wel worden.’
‘Ja, dat denk ik ook. Ik zet u daar wel af.’
‘Toe maar…’ zegt de vrouw en het klinkt behoorlijk pissig.
De auto stopt bij de haven en hij stapt uit.
‘Dank u wel,’ zegt hij, ‘Goede reis verder.’
‘Ja. Graag gedaan.’
Hij kijkt de auto na en bedenkt dat zijn aanwezigheid hen misschien wel heeft behoedt voor een flinke echtelijke ruzie. Maar misschien breekt die nu uit. Dan kan maar zo.

Hij is op tijd voor de boot die net na tienen vertrekt. Het waait maar een beetje en de zon schijnt. Hij besluit om op het dek te blijven. Als je de eerste keer van je leven op zee bent, moet je daar toch ten volle van te genieten. Het lukt hem echter niet. De zon schijnt eerst op zijn rug, daarna van opzij en nu weer schuin van voren. Hij kan niet anders dan concluderen dat het schip gewoon een beetje rondzwalkt. De kapitein zal toch geen alcoholist zijn die nu al te veel gezopen heeft? Een beetje bezorgt kijkt hij om zich heen maar blijkbaar is er niemand die het in de gaten heeft. Hij gaat op zoek naar reddingsboten maar vindt ze niet. Wel een soort van ronde tonnen. Die hebben vast iets met ‘redden’ te doen en daarom blijft hij daar een beetje in de buurt. Voor geen goud gaat hij nu nog naar binnen.
Het vaste land wordt gehaald en dat valt hem mee. Als hij van boord gaat, is hij voor het eerst van zijn leven op een eiland.

Hij loopt naar de huizen die aan de haven staan en ontdekt daar een wegwijzer van de ANWB. Hij is aangekomen in West Terschelling dus zal er ook wel een Noord Terschelling zijn en een Terschelling Centrum. Helaas staat dat niet op het bord. Wel Hoorn en Midsland maar dat zegt hem niets. Als hij om zich heen kijkt of er iemand is die hem zou kunnen helpen, valt zijn oog op de letters van de VVV. Die moeten het wel weten.
De mevrouw achter de balie begrijpt zijn vraag niet. Er is geen Terschelling Centrum probeert ze hem duidelijk te maken. Dit, waar hij nu is, is de ‘hoofdstad’ van het eiland en iets van een Centrum bestaat niet. Ze haalt er een kaart van het eiland bij en wijst hem waar hij nu is. Langzaam wordt het hem duidelijk. Het eiland is veel groter dan hij dacht.
‘Hoe ver het is naar het strand?’ vraagt hij.
‘Welk strand?’
‘Ja. Het strand bij de zee natuurlijk! Er is toch geen strand zonder zee?!’
De mevrouw krijgt langzaam door dat ze met een zonderling te maken heeft. Een wereldvreemde zonderling nog wel. Hem helpen is niet alleen haar taak. Het is ook haar roeping en met een houding die alle geduld van de wereld toont, antwoordt ze hem:

‘U bedoelt het strand aan de Noordzee? Dat is aan de andere kant van het eiland. Hier voor de deur ligt de Waddenzee. Uw zee ligt zo’n zes kilometer weg. Als u dat niet wilt lopen, kunt u altijd een fiets huren. Hebt u eigenlijk wel een slaapgelegenheid?’
‘Nee…’
‘Zal ik even voor u bellen of er nog ergens plaats is?’
Hij knikt zonder iets te zeggen en zij gaat aan een bureau zitten. Het duurt even maar dan komt ze met een glimlach op haar gezicht naar de balie.
‘Bij hotel NAP is nog een kamer beschikbaar tot vrijdag. Ik ben maar zo vrij geweest deze voor u te reserveren.’
‘O… En wat kost dat?
‘Honderdzesendertig euro per nacht en het ontbijt is gratis.’
‘Jezus!’ zegt hij geschrokken.
Dat is veel geld voor een nachtje slapen. Hier had hij niet op gerekend. Tweehonderd euro had hij uit zijn geldkistje gehaald en dat moest ruim voldoende zijn.
‘Is er niet wat goedkopers?’ vraagt hij daarom.
‘Nee. Dit is één van de goedkopere die toevallig nog een kamer vrij hebben.’
Hij twijfelt maar veel keus is er niet.
‘Goed. Hoe kom ik daar?’
Bereidwillig vertelt ze hoe hij moet lopen en als hij de deur uit gaat, wenst ze hem een prettig verblijf op het eiland.

Hij boekt de kamer voor één nacht. Zijn tas zet hij op het bed en kijkt uit het raam naar het volk wat door de straat loopt. Het strand is zes kilometer lopen en hij besluit om zich aan die wandeling te wagen. Per slot van rekening heeft hij de hele middag de tijd. De gesmeerde boterhammen vist hij uit de tas en met de kaart van Terschelling in zijn broekzak, gaat hij op pad.

Zes kilometer is ongeveer de afstand van de Dam met het beeld van Czaar Peter tot Wormerveer of Nauerna. Een flinke wandeling maar te doen. Het landschap is mooi. De zon schijnt maar echt warm is het niet. Prima wandelweer. Veel mensen komt hij niet tegen en ook op het strand is het niet druk. Bovenaan de strandopgang doet hij zijn schoenen en sokken uit, krult zijn broekspijpen op en loopt door het zand naar het water. Het voelt lekker. Hij sopt een stukje naar links en hij sopt een stukje naar rechts en gaat dan op het zand zitten, eet zijn boterhammetjes en kijkt om zich heen. Hij vraagt zich af wat de meerwaarde is van strandzitten op een eiland. Het verschilt niets met zijn vertrouwde strand bij Bakkum. Enigszins ontgoocheld door zijn eigen ontdekking staat hij op en loopt de lange weg terug. Het is al laat als hij doodmoe het hotel bereikt. Hij gaat naar zijn kamer, ploft op bed en vertrekt met zijn kleren nog aan, naar dromenland.

Zodra hij wakker wordt stapt hij onder de douche. Een lange en warme. Hij heeft er goed voor betaalt dus je moet het er van nemen. Het ontbijt bevalt hem uitstekend. Hij eet zo veel dat de lunch er vandaag wel bij kan inschieten. Thuis staat er nog een stoofpotje in de koelkast. Dat kan hij vanavond wel opwarmen. Bij de haven gaat hij op een muurtje zitten. Het duurt nog even voor de middagboot vertrekt maar dat geeft niet. Hij heeft de tijd.

Als hij aan boord gaat, loopt hij gelijk naar het bovenste dek. Vlakbij zo’n ronde witte ton is een bankje en daar gaat hij zitten.
‘Mag ik er bij komen zitten?’ vraagt een vrouw.
Hij kijkt op. Voor hem staat een magere vrouw die wel van zijn leeftijd zou kunnen zijn. Het grijze haar heeft ze in een knotje en onder haar driekwart broek steken twee bruine benen.
‘Ja, natuurlijk,’ zegt hij.
‘Nou? Hoe was de vakantie? Of ben je niet op vakantie geweest?’
‘Nee, ik was hier maar één nacht.’
‘Waarom?’ wil ze weten.
‘Omdat ik nog nooit op een eiland ben geweest.’
‘Zeg, kom jij toevallig uit de Zaan?’
Ze zegt op een toon alsof ze zojuist ontdekt heeft dat hij haar eerste vriendje was. Hij kijkt haar verbaast aan.
‘Ja… Hoezo?’
‘Je praat zo Zaans als Piet Kee van de vis. Dat geeft niet hoor. Ik woon er ook.’

Vijf kwartier varen is zo voorbij als je samen herinneringen ophaalt en elkaar vertelt hoe het eens was. Het oude station met die gammele voetgangersbrug. Je keek vanaf het perron uit over het Westzijderveld met de held Jozua prominent in beeld. Over Poelenburg wat er toen nog niet was. De fabrieken van Albert Heijn, Verkade en Pieter Schoen aan de Zaan. De kermis op de Burcht en de films die ze draaiden in Flora of Apollo. Als ze vraagt of hij de auto ook in Harlingen heeft staan, biecht hij op dat er gelift zal moeten worden. Spontaan biedt zij hem een lift aan en belooft hem bij de rotonde af te zetten.

Het wordt een lange zit. Ze rijdt niet sneller dan tachtig kilometer per uur.
‘Ik rij nooit harder dan mijn beschermengel kan vliegen,’ laat ze hem weten.
‘Dan zou ik de volgende keer de achterdeur even openen zodat die engel op de achterbank kan gaan zitten,’ merkt hij gevat op, ‘Kan je wat sneller rijden.’
‘Mijn engel doet dat niet. Die wordt wagenziek. Zullen we in Den Oever even een visje gaan eten?’
‘Ja. Lekker.’

Hij neemt een harinkje met ui en zij een bakje kibbeling met knoflooksaus. Hij betaalt. Zo galant is hij wel. Terug in de auto valt hem de geur van de knoflook op. Hij houdt niet van knoflook en als hij het raampje een klein beetje open draait komt er commentaar.
‘Wil je dat weer dicht doen? Het tocht en straks heb ik een stijve nek.’
Gehoorzaam doet hij dat maar de geur van knoflook bederft niet alleen zijn autoritje. De sfeer is ook anders geworden. Hij zegt niet meer zo veel en ook zij wordt zwijgzamer. Beiden zijn blij dat de rotonde is bereikt.
‘Je wordt bedankt,’ zegt hij.
‘Graag gedaan en wie weet komen we elkaar nog eens tegen.’
‘Ja, dat kan maar zo. Dag hoor.’

’s Avonds komt zijn dochter even langs.
‘Je ziet er een beetje pips uit, Pa. Je zit teveel binnen. Is het een idee om een weekje op vakantie te gaan?’
‘Waarheen dan?’
‘Nou, een leuk hotelletje op Texel of Terschelling. Volgens mij ben jij daar nog nooit geweest. Lekker wandelen, een fiets huren, uitwaaien of met je blote pootjes in de zee…’
Hij kijkt haar een beetje dommig aan.
‘Breek me de bek niet open,’ laat hij zich ontvallen.

© peter gortworst / aug.2021

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Een reactie op West Terschelling

  1. Zonderling mooi beschreven 😉

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s