Een sprookje

Er was eens een land, niet zo heel ver hier vandaan, waar mensen wonen die trots en zeer temperamentvol zijn. Het land wordt geleidt door een koning die daar een niet te benijden baan aan heeft. In zijn wapen staat de spreuk: ‘Wat niet kan heeft nog nooit gekund’ en al zijn onderdanen houden hem daaraan. Er gaat geen raadsvergadering voorbij zonder dat er met stemverheffing en vuistslagen op tafels, wordt gesproken maar het mooie is dat men zo tot prachtige besluiten komt die het land ten goede komen. De koning heeft het niet alleen voor het zeggen maar zijn raadslieden ook niet. Hun beider trots wordt vaak geweld aangedaan maar de redelijkheid wint het en de eigen trots zet men dan opzij. Het maakt plaats voor een gezamenlijke trots en dat is mooi. Alle inwoners zijn dan ook zeer tevreden met hun koning, het land en elkaar.

In dat land woont een mooie jongen die hevig verliefd is op een engel. Ze is niet een echte engel maar hij weet zeker te weten van wel. Gelukkig laat ze zich dat graag aanleunen. Ze weet best dat haar neus te groot is en een beetje scheef staat maar dat ziet hij niet. Net zo min ziet hij dat haar ene borst een beetje groter is dan de andere en bovendien ook nog hangt. De mooie jongen maakt haar mooier dan zij is. Daar is alle ruimte voor en dit verschijnsel zie je wel vaker bij mensen die verliefd zijn.

Op een dag vraagt hij haar ten huwelijk en zegt zij ‘ja’. Ze vragen de koning om toestemming en als deze positief gereageerd heeft, vieren ze hun bruiloft op bescheiden wijze. Ze gaan in een klein huisje wonen. Hij zorgt goed voor haar en zij voor hem. Samen zorgen ze voor de kippetjes, de konijnen en de geit. Het duurt niet lang voordat er een klein meisje wordt geboren. Ze noemen haar Melek en hoe klein ze dan ook mag zijn, ze is temperamentvol en trots. Als haar moeder haar de borst geeft maar ze wil niet meer, dan gooit ze haar hoofd in haar nek en schudt met de weinige zwarte haren die ze heeft. De vroedvrouw heeft dit nog nooit bij een kind gezien maar ze is van mening dat het geen kwaad kan. Ze is er stiekem zelfs blij mee. Dit is een echte inwoner van het land en ze laat de nieuwbakken vader en moeder weten dat ze trots mogen zijn op dit kind.

Melek groeit voorspoedig op maar niet zonder gebruiksaanwijzing. Haar iets verbieden gaat niet zonder te vertellen waarom iets niet mag. Ook doet ze niet zomaar iets wat haar vader of moeder vraagt. Voor ze het weten gooit ze haar hoofd in haar nek en schudt ze met de inmiddels lange zwarte haren. Voor wie haar niet kent is dat soms een onaangenaam gebeuren. Voor haar ouders niet. Die weten inmiddels niet beter.
Ze is verstandig en slim. Wie, zoals zij, veel vraagt, krijgt vele antwoorden en daar doet ze haar voordeel mee. Het is niet verwonderlijk dat ze gaat studeren en daar ontmoet zij een jongen waarmee ze het aardig kan vinden. Toen hij een keer, in alle onwetendheid, haar opdracht gaf een pizza te gaan halen omdat hij honger had, gooide ze haar hoofd in haar nek en schudde met haar lange zwarte haren. Vanaf dat moment wist hij.

Het stadium van elkaar aardig vinden zijn ze voorbij. Melek heeft al vaak gevraagd wie en hoe zijn ouders zijn maar daarover heeft hij nooit iets gezegd. Dat vindt ze raar want over haar ouders vertelt ze alles. En nu? Ze willen naar elkaars ouders om de ander voor te stellen maar nog immer zegt hij niets over de zijne.
‘Je zal het wel zien, ’ heeft hij haar vertelt en dat zint haar allerminst.
‘Weten ze wel dat ik besta?’
‘Ja, en ze willen je graag ontmoeten. Zullen we morgen gaan?’

Ze stappen op de fiets en komen bij een monumentaal gebouw. Het is duidelijk de achterkant van iets groots. Bij een geopende poort staat een bestelbus van een groenteboer. Kisten met verschillende soorten groente en een grote zak met aardappelen worden naar binnen gereden. Hij stapt af en zegt:
‘Kom en je kan beter je fiets meenemen. Voor je het weet is dat ding gejat.’
Via iets wat duidelijk een magazijn is, komen ze op een binnenplaats. Daar zet hij zijn fiets tegen de zijkant van een grote witte marmeren trap.
‘Waar zijn we?’ vraagt ze.
‘Bij de achterkant van het paleis,’ zegt hij met een brede grijns op zijn gezicht.
Ze weet even niet wat ze moet denken en al helemaal niet wat ze moet zeggen. Hij ziet haar vertwijfeling en als hij zijn armen om haar heen slaat zegt hij:
‘Ik ben, wat jullie noemen, de jonge prins. Mijn opa is de koning.’

De koning en zijn zoon zijn in hun nopjes met dit meisje waarmee de jonge prins is thuisgekomen. Ze mogen haar zo graag dat ze haar af en toe plagen. Zo kan het gebeuren dat de koning haar zegt dat ze meer spruitjes moet eten en dan lachen ze als ze haar hoofd in haar nek gooit en met haar lange zwarte haren schudt. Eerst werd ze daarom alleen maar boos maar nu kan ze er ook om lachen. Niet van harte maar toch.

Met alle pracht en praal die een koninklijk huwelijk nu eenmaal met zich meebrengt zijn ze getrouwd. Ze voelt zich als prinses helemaal op haar gemak. Haar schoonvader heeft besloten dat zij de raadsvergadering bij mag wonen en haar verfrissende ideeën zijn een verademing voor dit college van oude gedienden. De koning waardeert haar als geen ander en als hij het besluit moet nemen om wel of niet af te treden en haar schoonvader koning te laten worden, vraagt hij haar om raad.
‘Ik zou het doen,’ heeft ze gezegd, ‘Dan heb je tijd om met je achterkleinkind te spelen.’
De koning kijkt haar verbluft aan.
‘Ben je zwanger?’
Als ze dat, met een glimlach op haar gezicht, bevestigd, neemt hij haar in zijn armen.
‘Wat fijn! Maar pas op! Je moet nu wel voorzichtig met jezelf zijn!’
Ze gooit prompt haar hoofd in haar nek en schudt met haar lange zwarte haren. Samen moeten ze er om lachen.

‘Nu persen!’ commandeert de vroedvrouw en voor het eerst in haar leven gooit ze niet haar hoofd in haar nek en schudt ze niet met haar lange zwarte haren. De pijn is nauwelijks te dragen en ze vervloekt iedereen die in deze paleiskamer bij haar bed staat. Dan is plotseling het kind daar. Trots houdt de vroedvrouw haar omhoog.
‘Kijk eens,’ zegt ze, ‘Het is een meisje!’
‘Layla. Layla zal ze heten,’ zegt de moeder.
Als de vroedvrouw het kind op de borst van de moeder wil leggen ziet zij dat er iets niet goed is. De moeder bloedt heviger dan zij ooit gezien heeft. Het lukt haar niet om het bloeden te stelpen en met spoed belt ze een ambulance.

De Dood staat aan de rand van haar bed.
‘Melek, ik kom je halen,’ zegt hij, ‘Je moet met mij mee.’
Ze probeert haar hoofd in haar nek te gooien en te schudden met haar lange zwarte haren maar het lukt niet.
‘Waarom?’ vraagt ze hem.
‘Omdat het je tijd is. Meer niet.’
Wat niet kan heeft nog nooit gekund. Opstaan uit de dood valt daar ook onder en daarom strekt ze haar hand uit naar de Dood en gaat met hem mee.

Iedereen in de kamer ziet haar sterven met die uitgestoken hand en niemand weet de betekenis daarvan. Over één ding zijn ze het eens: het is een verdrietig maar mooi gebaar.

De kraamzuster geeft Layla de fles. De speen schiet uit haar mond en ze probeert deze opnieuw in haar mondje te stoppen. Dan gooit Layla haar hoofdje in haar nek en schudt met dat kleine kale kopje. De oude koning die geen moment van zijn achterkleinkind wil missen, ziet dat en begint verdrietig te lachen. Die komt er wel, weet hij.

 

 

peter gortworst / apr. 2020
afbeelding: rtlnieuws.nl

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s