Het station is er al lang niet meer. Van de treinen waarvan de deuren tijdens het rijden gewoon open konden, staat er nog één in het spoorwegmuseum. De slimmigheden wetende forens van toen is een man op leeftijd geworden. Het is nu technisch onmogelijk maar los daarvan zal hij het nu niet meer in zijn hoofd halen om bij aankomst van de trein, er uit te springen voordat de trein stil staat. Richting stad moest je altijd voorin gaan zitten en op de terugweg helemaal achterin. Je was dan het snelst bij de uitgang. De controleur die altijd bij de uitgang zat kon gelukkig nooit zien wat voor capriolen je uithaalde en dat was maar goed ook. Het was levensgevaarlijk weet hij nu. Je zal maar struikelen of tegen iemand opbotsen.
Het begin van de straat herkent hij niet meer. De brug, even verder op, nog wel. Het beeld van Jan Wolkers staat nog steeds op zijn ronde sokkel. Aan de andere kant van de brug was de melkcentrale. Daar tilden in de vroege morgen de melkmannen hun melkbussen op hun karren en later in hun VW-busjes. Een paar kratten yoghurt, rotatormelk en vla. Niks geen gedoe met halfvol of mager. Melk was melk en yoghurt was yoghurt. Met een maatbeker van een halve liter werd het bij de huizen in de melkkokers gedaan. Altijd een scheutje toe want iets te veel mocht wel maar iets te weinig absoluut niet. Alleen in de zomermaanden moesten de huisvrouwen naar de kar komen. Met een bel ging de melkboer door de straat. Een paar zomers mocht hij helpen. De bel luiden en de klanten bedienen. Aan het eind van de dag mee naar de centrale om de melkbussen schoon te maken met een onverantwoorde hoeveelheid chlooroplossing. Na elke week werd hij beloont met een paar klinkende rijksdaalders.
De drukkerij is er ook niet meer en ineens mist hij de hoge populieren. Er staan wel bomen maar die halen het niet bij die machtige bomen van toen. Hij passeert het huis waar de dominee woonde. Nog steeds een imposante woning. Hij herinnert zich de keer dat hij, kort na nieuwjaarsdag, daar aan de deur stond. Wat hij daar moest weet hij niet meer maar hij werd gevraagd naar binnen te komen. De domineesvrouw wilde weten of hij wel een oliebol lustte. De oliebol was koud en de binnenkant niet gaar. Het beslag liep er in een dikke druppel uit. Daar kon je natuurlijk niets van zeggen. Het waren per slot van rekening oliebollen van de dominee.
Naast de dominee woonde de huisarts. Toen al een oude man die zelden uit zijn stoel kwam. Hij bekeek je over zijn leesbrilletje, hoorde je verhaal aan, schreef een onleesbaar recept uit en met de vermelding dat, wanneer het over een week niet over was, je maar terug moest komen, kon je gaan. Achteraf gezien deed die arts het niet verkeerd. Hij is als patiënt tenminste niet overleden aan kwalen die door hem niet geconstateerd zijn. Slechts één keer heeft hij de man buiten zijn stoel gezien. Een daverende oorontsteking die op zaterdagavond opwachting maakte, dwong de arts actief te worden. Met een kijkbuisje gluurde hij in het oor en met een recept voor de weekendapotheek was voor hem de zaak afgedaan. Hij probeert zich te herinneren of deze arts al op afspraak werkte. De tandarts die een klein stukje verder zijn praktijk had in ieder geval niet. Twee maal per jaar werd je geacht daar te verschijnen. In de praktijk kwam het er op neer dat je zo vroeg mogelijk heen ging en in de al aanwezige mensenmassa schuchter de vraag stelde: “Wie is de laatste?” Zodra deze zich melde was het zaak hem of haar goed in de gaten te houden. Het gebeurde namelijk wel eens dat deze zich opgeofferd had voor liefhebbende man of vrouw en zodra deze ten tonele verscheen was jouw ‘laatste’ plotseling verdwenen. Aan de tandarts zelf heeft hij alleen maar slechte herinneringen. Zijn zwakke gebit leverde bij elk bezoek een waslijst op van onbegrijpelijke termen. Het enige wat hij, liggend met samengeknepen handen in de stoel deed, was tellen. Drie of meer was een vervolgafspraak voor een behandeling zonder verdoving maar wel met een preek over het onderhoud van de bijtertjes. Het hielp niet. Poetsen was een zinloze bezigheid. Fluoride moest nog uitgevonden worden.
De tandarts woonde een stukje verder op. Schuin tegenover de kerk. Speciaal voor hem werd er soms een oud glazen raam bewaard. In de luilaknacht bonsde deze patiënt op de ramen van zijn huis en onder het met donkere stem roepen van: “Hé! Luilak! Wakker worden!” werd de glasplaat zo hard als het kon op de stoeptegels gegooid. Verstopt achter de auto’s aan de overkant van de straat zag hij dan de tandarts naar buiten rennen, zijn ramen inspecteren en even later met bezem, stoffer en blik de glasscherven in de metalen asemmer deponeren. De luilakbol smaakte dan extra goed.
Hij heeft het reclamebureau gemist. Hij is de naam vergeten maar weet nog wel dat de eigenaar in zijn vrije tijd theologie studeerde en ook werkelijk diverse kansels heeft beklommen. Er werd in zijn kringen daarom bewonderend over deze man gesproken. Iets wat hij toen niet begreep en nu nog steeds niet. Zijn er gradaties in herinneringen? Het feit dat één van zijn zonen onder de wielen van een vrachtwagen is gekomen is hem meer bijgebleven dan die studie van zijn vader. Zijn zoon was maar iets ouder dan hij. De oorzaak van zijn dood intrigeerde hem toen meer dan het overlijden zelf.
De kerk is er nog maar behoort niet meer aan de protestante gemeente. Hier liggen zo veel herinneringen dat hij aan de overkant stil blijft staan om, al kijkend naar dit overbekende gebouw, de meeste even de revue te laten passeren. De drie dubbeltjes en één stuiver voor de collectes, de vaste plaatsen aan de zijkant bij de metalen paal, de verveling, de klok die oneindig langzaam ging en de drie pepermuntjes die altijd snel op waren, de gaanderij waar de jeugd zat en het soms zo rumoerig was dat de dominee de preek moest onderbreken, het orgel met het fantasieloze orgelspel, diensten waarin het avondmaal ‘gevierd’ werd en die eindeloos duurden en het ‘denk er om dat je je gedraagt’ omdat de inkomsten van zijn ouders in hoge mate afhankelijk waren van kerkelijk gelijkgezinden.
Het heeft hem niet belet om later als vrijwilliger behoorlijk actief te worden. Niet om de ingedutte goegemeente in slaap te houden maar om ze wakker te schudden. Het geloof zelf was niet zijn drijfveer. De organisatie des te meer. Wat is er mis met een dominee die homo is? Hoezo geen kinderen aan het avondmaal? Hoe kan een diaconie stinkend rijk zijn terwijl er, ook in de kerk, mensen zijn die geen scherf hebben om hun kont te krabben? Waarom doen wij zaken met een bank die ook de wapenindustrie als klant heeft? De kerk bezoekt hij niet meer. Zijn geloof in God is er nog wel maar hij krijgt aan zichzelf niet goed uitgelegd hoe dat er dan uit ziet. Het is in ieder geval niet meer het geloof der vaderen. Het is zelfs verre van dat.
Het bankgebouw op de hoek heeft hij nog gebouwd zien worden. Het staat op houten palen. De laatste paal moest met klap gevierd worden. Op de paal werd een heel pak lucifers gelegd en het houten heiblok moest de ontploffing in gang brengen. Het mislukte jammerlijk.
De voetbalsteeg tussen het weeshuis en de meubelzaak is er nog. Van de brede steeg in zijn herinnering blijft echter niet veel over. Een vrachtwagen zal moeite hebben om hier achteruit in te parkeren.
Dan slaat hij de hoek om. Zijn oude woning met de dubbele winkelramen, het grote raam van de woning daar boven, de dakkapel waar hij soms via een dakraam naar toe klom en, liggend op het dakje, je de hele straat mooi kon bekijken, de smalle steeg die toegang gaf naar de achterdeur en de tuin, is er niet meer. Er wordt, blijkens een groot bord, gebouwd aan een flink aantal meters winkeloppervlak en een paar appartementen met riant uitzicht op het water.
Nee, in hem sterft er geen klein stukje af. Zijn herinnering vult het zichtbare gat. Dan draait hij zich om en gaat. Er is nog zo veel te zien waaraan hij wel herinneringen heeft. Goede en slechte en geen van beiden doen hem terugverlangen naar dat wat er eens was.
©peter gortworst / juni 2017
foto beeld: http://www.europeana.eu
foto orgel: maker onbekend
Wat mooi!
LikeGeliked door 1 persoon
Ik sluit met bij Machteld aan: Wat mooi!
LikeGeliked door 1 persoon
Mooi verhaal man!
Heel herkenbaar.
Met vriendelijke groet, je oude buurjongen.
Gert Jan Negrijn
LikeLike