“Jij? Ga jij naar een reünie?” Ik sta met een geopende enveloppe en de uitnodiging in mijn hand bij de keukentafel. Mijn verkering kijkt mij met een gezicht vol ongeloof aan. “Dat is toch niets voor jou? Ga je er echt heen?” “Ja, ik denk het wel. Het is pas over twee maanden maar het lijkt mij wel leuk om die mensen na veertig jaar weer eens te zien.” “Je gaat er spijt van krijgen,” is het laatste wat ze er over kwijt wil.
Na een rit van twee uur en een kwartier kom ik bij de feestzaal aan. Als ik naar binnen loop staan er twee jonge dames van een jaar of zestien, achter een tafel. Op die tafel een boek en een aantal naamkaartjes. “Wilt u uw naam en adres in het boek schrijven?” vraagt één van de dames. “Jullie hebben mijn adres toch?” merk ik op. De dame haalt haar schouders op. “Het moet van mijn vader. Iets met controle of zo.” “Wie is jouw vader dan?” wil ik weten. “Schouten, Berend Schouten.” Dat had ik kunnen weten. Tijdens mijn lidmaatschap was hij de voorzitter en toen al een schrijfgrage Pietje Precies. Ik noteer mijn gegevens in het boek en krijg een naamkaartje opgespeld. Dan wordt mij gevraagd om met een gekleurde pin op een grote landkaart van Nederland mijn woonplaats te markeren. Ik prik hem over de grens op de plek waar ik mijn woonplaats vermoed. “Daar is niks,” menen de dames. “Dáár woon ik en er is wel degelijk iets.” Ze zwijgen en als ik de gang inloop kijken ze mij na als ware ik een exotisch schepsel.
Het ontvangstcomité staat bij de ingang van de zaal en heet Berend. Het is nog steeds de vlotte zakelijke boy met tandpasta-glimlach. Veertig jaar ouder maar dat zal het leitmotiv van de hele avond wel zijn. “Peter! Wat leuk dat je er bent! Hoe is het met je? Je woont helemaal in Duitsland toch? Hoe kom je daar nou terecht?” Als hij echt antwoord wil op zijn vragen zijn we wel even bezig en dat zal de bedoeling niet zijn. Er staan al nieuwe gasten achter mij. Dus ik zeg dat het mij goed gaat en dat we misschien tijdens de avond een mogelijkheid vinden om verder te praten. “Ja leuk,” antwoordt Berend en over mijn schouder kijkend roept hij: “En wie hebben we daar?”
Bij de bar bestel ik wat te drinken en neem de zaal in ogenschouw. Het is niet verwonderlijk dat het grijze koppen niveau hoog is. De meerderheid zal, net als ik, zo rond de zestig zijn. Afgaande van het aantal spelden op de kaart van Nederland, zijn er slechts een paar die naar elders verhuisd zijn. Al diegenen die hier zijn blijven wonen, zullen elkaar in de voorbijgegane veertig jaar wel eens gezien hebben. Ik heb, op weg naar deze reünie, mij namen en gezichten voor de geest proberen te halen. Een paar namen met gezichten en een paar gezichten zonder naam was de schrale oogst. Dat wreekt zich nu. Op straat zou ik ze voorbij lopen omdat ik ze domweg niet meer herken. Hier geven alleen de naamkaartjes redding.
Bij het raam staan twee heren met elkaar te praten en ik besluit om mij daar bij aan te sluiten. ‘Dirk’ en ‘Paul’ staat er op hun kaartjes. De naam Dirk stond op mijn herinneringslijstje maar het is zijn manier van praten waaraan ik hem herken. “Moest jij toen niet de hakkenbar van je vader overnemen omdat hij plotseling overleden was?” vraag ik hem. “Ja, dat klopt. En in de loop van de jaren zijn er twaalf bijgekomen,” is het trotse antwoord. “En jij was toch bioloog aan het worden?” “Nee,” zegt Paul, “hij zat op een technische opleiding in Amsterdam.” “Ja, en ik ben nog steeds techneut. Maar jou kan ik mij niet herinneren.” “Ik was schilder en woonde in populierenstraat. Ik had toen verkering met Annie Kluiver en dat was een vriendin van Marijke Pol. Die moet je nog wel kennen.” De namen roepen langzaam beelden op. De naam van Marijke wist ik nog wel. Met haar had ik op een feestavond zo innig gedanst en zo hevig gezoend dat ik zelfs mijn vader over deze verkering vertelde. Dat het de week daarop al weer voorbij zou zijn wist ik toen nog niet. Mijn vader vroeg er ook niet naar.
Een dame, klein van stuk, komt bij ons staan. ‘Connie’ vermeldt het naamkaartje. “Ken je mij nog?” vraagt ze aan mij. Ze moet mij even op weg helpen. “Ik was toen de secretaresse en ik ben getrouwd met Berend. Die was toen de voorzitter…..” Verwachtingsvol kijkt ze mij aan en ik beantwoord haar verwachtingen met een “Ja hoor, dat weet ik nog heel goed.” “En je woont helemaal in Duitsland! Groot huis zeker?” Ik vertel het één en ander en vraag dan naar eventuele kinderen. Die hebben ze en ze doen het fantastisch. De jongste is net de deur uit en daarom ze willen een ander huis gaan kopen. Niet een bestaande woning maar één die ze onder architectuur laten bouwen. “In het nieuwe plan komen alleen maar ons soort huizen. Hier in de stad woont het niet meer prettig. Te veel criminaliteit en zo……” Een veelzeggende blik moet duidelijk maken wat ze bedoeld. “Weet je dat Marijke er ook is?” vraagt ze, “Ze zit daar aan dat tafeltje naast de bar.” Blijkbaar heeft mijn verkering van één week niet alleen op mij indruk gemaakt.
Aan het tafeltje zitten twee heren. De dame moet dan wel Marijke zijn en het eerste wat ik constateer is dat ik goed weggekomen ben. De dame is, als ik het lief zeg, volslank. Haar gezicht is pafferig en grof. Hoe kan iemand die zo’n goddelijk figuur had in de loop van de jaren zo veranderen? Ik weet dat het beslist niet eerlijk is om iemand op het uiterlijk te beoordelen. Misschien is het een schat van een moeder waar alle kinderen uit de buurt over de vloer mogen komen. Zet ze zich in voor allerhande liefdadigheidswerk of heeft ze een eigen bedrijf waar ze een goede bazin voor haar personeel is. Ik heb geen behoefte om met haar te gaan praten en rondzwervend door de zaal en hier en daar een gesprekje voerend, voel ik mij steeds onprettiger worden. Ik spreek met een man die ik mij helemaal niet herinner. Hij heeft het over zijn geweldige dochter die het toch maar tot Tweede Kamerlid heeft geschopt. Als hij zegt: “Haar studie kostte een paar centen maar kijk eens wat het je oplevert,” weet ik het. Het gaat hier bijna alleen maar over maatschappelijk geslaagd zijn. Ben je een beetje belangrijk geworden, hebben jouw kinderen gestudeerd, staat jouw koophuis op stand en hoe duur is jouw auto?
De gesprekken zijn nietszeggend en oppervlakkig. Misschien is het gebrek aan tijd waardoor je niet toekomt aan onderwerpen die over het echte leven gaan, aan antwoorden op vragen die wij elkaar toen stelden. Zoals onze ouders het deden was niet goed. Wij zouden het anders gaan doen: rechtvaardiger, menselijker, eerlijk delen, omzien naar elkaar. Er waren immers grenzen aan de groei? Krijgen wij nu, als wij ons in de spiegel eerlijk aankijken, een positief antwoord op de vraag wat er is overgebleven van dit ‘wij gaan het anders doen’?
Ik wil hier weg en loop zo onopvallend mogelijk richting uitgang. Bennie belemmert mijn aftocht. Toen al de wiskundige en is nu blijkbaar een hoge pief bij een meteorologische dienst. Ik vraag niets en krijg van alles te horen over zijn eigen weerstation in zijn riante tuin, over hoge- en lage drukgebieden, barometers met paardenhaar en digitaal, meetresultaten die steeds meer zeggen over de opwarming van de aarde, koude en warmterecords en fijne internationale contacten omdat weersverschijnselen nu eenmaal grensoverschrijdend zijn. Hij hoort zichzelf blijkbaar graag praten, en ik wordt daar zo moe van dat ik het niet kan laten. Als hij even adem haalt zeg ik: “Ja, en ’s nachts is het ook kouder dan buiten.” Zijn adem stokt. Hij knikt zijn hoofd een beetje naar achteren en kijkt mij, over zijn wangen heen, zwijgend aan. Dan draait hij zich om en loopt weg.
“Hoe was het?” vraagt mijn verkering. “In meerdere opzichten confronterend,” antwoord ik, “En mocht er ooit weer een uitnodiging voor een reünie komen, help mij dan te herinneren dat ik het absoluut niet leuk vind.” “Had ik je vooraf al kunnen vertellen” zegt ze.
Het is nacht en nog koud ook. Ik loop even naar buiten, de tuin in.
Iemand gaf het me onlangs het advies om dialogen niet achter elkaar weer te geven maar elke zin op een nieuwe lijn te beginnen. Dat zou vlotter lezen, wat vind jij hiervan als je dit stuk herleest? Je kan uiteraard wel erg vlot schrijven, daarom blijf ik het leuk vinden wat je doet, Peter!
LikeGeliked door 1 persoon
Dank voor je compliment en dank voor je suggestie. Ga bij het volgende verhaal, voor ik het publiceer, kijken hoe dat staat en leest.
LikeLike
Wat een leuk en herkenbaar verhaal. En dan die opmerking “het is ’s nachts kouder dan buiten”. Om te gieren en ook herkenbaar, want mijn lief zegt dat ook wel eens. Soms horen mensen niet eens goed wat hij zegt en dan zie je ze denken.
LikeGeliked door 1 persoon
Leuk stuk. En mocht er bij mij ooit nog zo’n uitnodiging op de deurmat vallen dan zal ik dit stukje in herinnering roepen zodat ik zeker niet zal gaan.
LikeGeliked door 1 persoon