Stalling

‘Weet je dat ik er eigenlijk niets van begrijp?’ zegt de geit.
‘Je begrijp wel vaker iets niet,’ mompelt de os, ‘Maar waar heb je het nu over?’
‘Over die lock-down. Ik snap niet dat we hier allemaal in de stal moeten blijven. Buiten in de frisse lucht is toch veel beter?’
Ze krijgt geen antwoord. De os heeft net zijn bek vol met vers opgeboerd voedsel en vindt het niet netjes om met volle bek te praten. De bok die achter in de stal in een apart hok staat te stinken, weet dat zijn doordachte theorieën op weerstand kunnen rekenen en heeft daar vandaag geen zin in. De schapen willen alleen maar dommig voor zich uitstaren. Het valt de geit daarom een beetje tegen. Zij houdt wel van wat levendigheid in de vorm van filosofische gesprekken of felle discussies.
‘Dat is weer zo’n vraag die alleen vrouwen kunnen verzinnen,’ verzucht de haan. Het floept er uit voor hij er erg in heeft en dat spijt hem onmiddellijk.
‘Pardon!? zegt de geit, ‘Wat bedoel jij daarmee?’
De haan vervloekt zijn lot. Altijd de voorste zijn en kakelen alsof hij geen prachtige kop heeft, hangt hem soms mijlenver de keel uit.
‘Niks. Laat maar,’ zegt hij in de stille hoop dat daarmee een verhitte discussie voorkomen wordt.
‘Niks geen laat maar!’ blaat de geit, ‘Dit soort opmerkingen laat ik niet over mijn kant gaan! Ik eis een verklaring. Wat bedoelde je met die opmerking?’
‘O dear,’ verzucht de haan, ‘Ben je soms weer rits?’
‘Nee,’ mekkert de bok, ‘Dat zou ik als eerste weten en geloof mij, dat is ze niet.’

De geit loopt rood aan. Zo veel onbeschaamd gepraat over haar vrouwzijn valt rauw op het dak. Ze draait zich om en met een vernietigende blik brengt ze de bok tot zwijgen.
‘Zullen we het nu even niet hebben over jouw “operatie”?
De bok draait zijn kop weg. Ze raakt hem op een gevoelig punt. Zijn verrukkelijke odeur is sindsdien grotendeels verdwenen en dat doet hem meer verdriet dan hij zeggen kan. De nutteloosheid van zijn bestaan grijpt hem regelmatig naar de keel en de nachten zijn dan lang en onrustig. Met de os die daar ook mee te maken heeft gekregen, voert hij dan fluisterend lange gesprekken. Gedeelde smart is nog altijd halve smart en bovendien verbroederd het.

De geit heeft zich herpakt.
‘Goed we staan hier allemaal als een stel makke schapen…’
‘O please. Wil je ons er alsjeblieft buiten laten?’ vraagt één van de schapen, ‘Wij zijn hier ook alleen maar omdat die hond het wilde.’
De geit zwijgt even en begint dan met gewijzigde tekst opnieuw:
‘We zijn hier allemaal, beslist niet jubelend van vreugde, samengekomen en we zullen het met elkaar uit moeten zien te houden. We hebben allemaal onze prikken gehad dus ik ga ervan uit dat we beschermd zijn. Het is hier alleen krap. De anderhalve meter afstand kunnen wij helaa…’
‘Ik vroeg toch net of je ons er niet in wilde betrekken?’ onderbreekt het schaap haar, ‘Wij houden er van om gezellig tegen elkaar aan te leunen. Lekker knus, gezellig, behaaglijk. We zijn niet allemaal zo contactgestoord als jij.’
‘Ik ben niet contactgestoord,’ bitst de geit. ‘Het gaat mij om ons aller gezondheid. Naar mijn mening moe…
‘Ze is rihist, ze is rihist, ze is rihist,’ sart de bok.
Geit wordt zo kwaad dat ze met haar kop vooruit het hek van bok’s onderkomen ramt. De klap was hard en even staat ze op vier poten duizelig te zijn. De haan kan het niet laten en zijn kakelende lach klinkt gemeen, vals en hard door de hele stal.
Dan wordt plotseling de staldeur open geschoven. De boer stapt naar binnen. Aan het leidsel voert hij een ezel. Zonder veel plichtplegingen parkeert hij het beest in de ruimte van de os en loopt weer naar buiten.

Even reclame. De beesten kuunen zich dan in alle rust op de ezel concentreren.

‘Zo hé!’ zegt de os, ‘Wat hebben we hier?
‘Ik ben Pilatus de Ezel.’
‘Pardon?’
‘Ik ben Pilatus de Ezel.’
‘Ja, dat had ik wel gehoord maar waarom niet gewoon ezel?’
‘Ik ben door de Romeinen opgevoed.’
‘Ja…?’
‘Dan krijg je een naam. Jullie hebben dat niet, begrijp ik? Tja, zo zie je maar. Verschil moet er zijn. Gewoon vee en medewerkers van de mensen. Mij is het wel duidelijk.’
Net als ze hem van repliek willen dienen komt de boer weer binnen. Hij draagt een paar koffers en achter hem aan komen een man en een vrouw. Een beetje bevreesd kijken ze naar al die beesten. De boer trekt een hooibaal uit elkaar, legt er een paar paardendekens op en de vrouw en de man gaan daarop zitten. Ze kletsen nog wat en dan gaat de boer weg.

‘Sjezus,’ zegt de geit tegen de os, ‘Die vrouw is hartstikke drachtig.’
‘Wie?
‘Die vrouw.’
‘Ja, dat zie ik ook wel maar wie is die Sjezus?’
‘Weet ik veel. Ik zei maar wat.’
‘Gelukkig. Ik was al bang dat ik nu ook een naam had. Hé ezel! Wat weet jij van die vrouw?’
‘Niks. Helemaal niks. Ik was mijn hoeven in onschuld.’
Ze kijken hem een beetje bevreemd aan. Ezels die hun hoeven wassen? Het zullen wel stadse of romeinse manieren zijn.
Op een samenzweerderige toon zegt de ezel dan:
‘Het zal mij niets verbazen als ze vannacht dat jong werpt.’
Ze horen het aan en weten niet wat ze ervan moeten denken. Als dat zo is geeft dat een hoop heisa. Ze hopen allemaal dat het morgen gaat gebeuren. Dan mogen ze misschien wel naar buiten als dit feest gaat beginnen.
‘Nou, laten we maar hopen op een stille nacht,’ mompelt de os.
Plotseling bemerkt de geit dat de beginnende onderlinge ruzie voorbij is. Ze houdt wijselijk haar bek. Voor de lieve vrede moet je soms wat overhebben.

© peter gortworst / dec. 2021

Advertentie
Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

Een reactie op Stalling

  1. Alida Korver zegt:

    Leuk kerstverhaal passend in deze tijd!

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s