Als ze de opvouwbare scootmobiel voorzichtig achter in de auto legt, voelt ze het al. Het is perfect strandweer: grijze lucht, harde wind en niet koud. Het is de dag waar ze naar heeft uitgekeken.
Vier lange maanden was ze belemmert in haar komen en gaan. Auto rijden was geen probleem maar lopen een heel ander verhaal. Regelmatig heeft ze in de supermarkt met haar kont op de rollator gezeten omdat het even niet meer ging. Ze waardeerde de zorgelijke vragen van de andere klanten en net zo hevig haatte ze deze. ‘Nee, het gaat wel goed. Moet alleen even uitrusten’ heeft ze, naar haar gevoel, talloze malen moeten zeggen. Voor iemand die onafhankelijk wil zijn en er de pest in heeft dat haar benen niet meer goed willen, was dat elke keer weer een opgave. Accepteren dat je oud wordt is nog te doen maar dit gebrek bederft de vreugde wel en dat maakt die acceptatie een stuk lastiger.
Tot de scootmobiel kwam. Een lichtgewicht opvouwbaar ding wat niet meer vraagt dan een snoertje naar het stopcontact. Ze is er wijs mee. Ze rijdt er stad en land mee af en geniet van de wind door haar haren, snuift als een hond alle geuren op en zelfs een beetje regen houdt haar niet in huis. De supermarkt doet ze in de helft van de tijd en als ze de bejaardensoos bezoekt, hoeft ze haar auto niet meer voor die twee kilometer van stal te halen. Het klinkt gek maar ze is zelfs een beetje verliefd op dat ding geworden. Als ze ’s avonds naar bed gaat, stopt ze de stekker in het stopcontact. Met een kort piepje laat het apparaat weten dat het laadproces aangevangen is.
‘Ja’, zegt ze dan, ‘Jij ook welterusten. Goed je best doen hoor. Morgen heb ik je weer nodig.’
Op het strand waar zij naar toe rijdt, is in de winter niets te doen. De strandtenten die daar in de zomer staan, worden in de herfst afgebroken. Het is haar favoriete plek. Toen zij nog goed ter been was, maakte ze vanuit hier lange wandelingen langs het strand.
Ze parkeert haar auto boven op de parkeerplaats. Als ze uitstapt ademt ze diep door haar neus de zilte zeelucht in en ze voelt zich gelukkig. De harde wind komt met vlagen en voert met elke vlaag zand mee. De betonplaten liggen deels onder het zand. Behoedzaam stuurt ze haar scootmobiel over de delen die nog goed begaanbaar zijn. Haar sjaal heeft ze voor de neus en mond gebonden en de bril beschermt haar ogen. De betonplaten houden aan de voet van de duinen op. Ze remt keurig op tijd en zet de scootmobiel op de handrem.
De horizon is niet te zien. De grijze zee gaat naadloos over in de grijze lucht. Met witte toppen en een donderend geweld breken de golven op het strand. Vuilgele schuimvlokken liggen bibberend bij elkaar of jagen over het zand. Een enkele meeuw scheert laag over het water. Er is geen mens te zien en dat vindt ze heerlijk.
Van jongs af aan is de zee haar vriend. Vroeger namen haar ouders hen mee voor een dagje naar het strand. Kuilen graven deed ze niet. In de zon liggen ook niet. Het liefst stond ze daar in het water waar de golven nog niet braken. Ze ging zo ver het water in dat ze nog net kon staan en genoot van elke golf die haar even optilde. ‘Het water wat draagt als in de moederschoot’ zou ze later ontdekken. Vreemd vindt ze dit denken niet. Ze is van mening dat onze oorsprong in de zee ligt dus als je door het water gedragen wordt maak je contact met een heel ver verleden. Ze mijmert over de vele zeeën die ze heeft gezien en bevaren. De vele overtochten met de veerboten naar Engeland en die je even een zeeman of zeevrouw laten zijn als je tenminste op het dek blijft. Het kristalheldere water bij Bali of Nieuw Zeeland. De keer dat ze met windkracht 12 op de Hondsbossche zeewering probeerde te blijven staan en de meeuwen achteruit vlogen. Het zoute water wat haar bril ondoorzichtig maakte en haar lippen naar zee liet smaken. De machtige branding op de rotskusten van Noorwegen. Getuige zijn van een langzaam vollopende Waddenzee. Ze glimlacht. Altijd en overal, bij elke zee of oceaan en elke keer weer moest ze haar vingers in het water steken om te kunnen proeven. Het zoute water smaakt overal anders en toen ze deze rare gewoonte eens aan een pastoor vertelde, bleek hij hetzelfde te doen.
‘Wat doe jij met je vingers in mijn zee?’ vroeg hij lachend.
‘Proeven waar we vandaan komen,’ had ze geantwoord maar daar bleek hij toch heel anders over te denken.
Natuurlijk weet ze best van de gevaren. De spreuk ‘de zee geeft en de zee neemt’ is haar bekend. Als ze op Urk is en bij het standbeeld van die vissersvrouw staat, voelt ze zich schuldig. Er zijn velen die de zee, waar zij zo veel van houdt, haten omdat deze genomen heeft wat hen dierbaar was. Onbarmhartig en genadeloos kan haar vriend zijn en toch houdt ze van hem.
Achter de wieltjes van haar scootmobiel vormen zich kleine duinen. Ze wordt wat rillerig en besluit om weer naar de auto te gaan. Ze maakt de handrem los en als de scootmobiel van de helling af naar voren rijdt knijpt ze instinctief de handel in. Het gebrek aan ervaring nekt haar. Te laat herinnert zij zich dat knijpen gasgeven is. ‘Ho!’ roept ze maar daar rem je niet mee. De scootmobiel schiet naar voren om zich één meter later vast te rijden in het zand. Rul zand is geen stabiele ondergrond en het voertuig wankelt. Haar poging om rechtop te blijven werkt niet. Met een ‘wel verdomme’ kieperen ze samen om. Ze blijft even liggen en wacht af of ze ergens pijn voelt. Als ze niets verontrustends bemerkt, gaat ze zitten om het volgende probleem onder ogen te zien. Hoe komt ze overeind? Die krakkemikkige benen hebben tijdens de therapie wel geleerd hoe te lopen en te zitten maar opstaan vanaf de grond zat niet in het pakket. Ze kijkt om zich heen. Zo’n vijf meter achter haar worden de duinen afgeschermd door prikkeldraad en dat zit vast aan houten palen. Op haar kont hobbelt ze daar naar toe en het lukt haar om zich aan een paal op te trekken. Voetje voor voetje schuifelt ze naar haar scootmobiel, zet hem uit en rechtop. Dan trekt ze hem naar de betonplaten en veegt het meeste zand er af. Ze is doodmoe geworden en kan alleen maar stil op het stoeltje zitten. Als het weer gaat, draait ze het sleuteltje om en knijpt in de gashandel. Er gebeurt niets. Ze zet hem weer uit en aan maar niets helpt. ‘Nou, daar ben je lekker mee’ denkt ze, ‘Wat nu?’
Omhoog lopen met een scootmobiel kan ze wel vergeten. Dat redt ze nooit. Ze vist haar mobieltje uit haar zak en bedenkt wie ze zou kunnen bellen. Het noodnummer lijkt haar wat overdreven. Zo erg is het niet. Haar kinderen wonen te ver weg, de buren wil ze niet lastig vallen en die oudjes van de bejaardensoos al helemaal niet. Dan weet ze het: de ANWB! Ze is per slot van rekening al jaren lid en heeft ze nog nooit nodig gehad. Eens moet het de eerste keer zijn.
‘Waar staat u?’ vraagt de dame van de ANWB.
Ze vertelt bij welke strandopgang ze is.
‘Ik ben omgevallen en nu doet hij het niet meer.’
‘Is de auto omgevallen!?
‘Nee, mijn scootmobiel en ik zat er op.’
‘Ja?’
‘Ik krijg dat ding de strandopgang niet op. Mijn benen redden dat niet.’
‘Is daar niemand die u helpen kan?’
‘Nee, gelukkig niet. Je ligt daar toch maar mooi voor gek toch?’
De dame belooft iemand te sturen en als er over een half uurtje nog niemand is moet ze weer bellen. Ze wacht en na een kwartiertje verschijnt er boven aan de strandopgang een politiewagen. Een wat oudere agent met een jonge agente stappen uit.
‘Had u de ANWB gebeld?’ vraagt de agent.
‘Ja, het leek mij niet iets voor 112’.
‘Wat is er gebeurt?’ vraagt de agente.
Ze vertelt van de rem, de gashandel, het rulle zand en het moeilijk opstaan en lopen.
‘Maar waarom bent u hier?’ vraagt de agente.
Ze draait zich om en wijst naar de zee.
‘Is het niet prachtig? Al dat water, die wind, dat zand, die geur?’
De ambtsdragers kijken en zwijgen maar iets van bewondering of ontzag is hen vreemd.
‘Is het wel zo verstandig om naar een plaats te gaan waar geen mensen zijn?’ wil de agent weten, ‘Stel dat u geen mobieltje bij u had. Wat dan?’
‘Stel dat jij geen agent geworden was. Dan had je hier nu niet gestaan. Luister, ik heb mij al heel lang geleden voorgenomen mij geen vragen te stellen met ‘als’ of ‘stel dat’. De dingen gaan zoals ze gaan en daar valt weinig tegen te doen. Ik heb mijn mobieltje altijd bij mij. Niet voor ‘als’ of ‘stel dat’ maar omdat ik het gewoon prettig en makkelijk vind. Nu komt het goed uit en dat is prettig.’
‘Hm’, zegt de agent.
‘Is die auto die boven staat van u?’ vraagt de agente.
‘Ja’.
‘Dan rijdt ik onze wagen even hier naar toe en breng ik u naar uw auto. Mijn collega ontfermt zich wel over uw scootmobiel.’
Ze is weer thuis en heeft de reparateur al gebeld. Ze komen morgen. De scootmobiel staat op zijn vertrouwde plaats bij het stopcontact. Ze is vergeten te vragen of het wel verstandig is om hem op te laden. ‘Rotding!’ zegt ze zachtjes en geeft een schopje tegen de zijkant. Uit verontwaardiging, maar het kan ook verdriet zijn, laat het ding een straaltje zand op het tapijt lopen.
‘Oké, sorry. Het was mijn schuld’, en met een diepe zucht haalt ze de stofzuiger uit de kast.
© peter gortworst / jan. 2020
afbeelding: nrc.nl
?? mooi stukkie, pap! ????
Outlook voor iOS downloaden ________________________________
LikeLike
Er gebeuren regelmatig ongelukjes met scootmobielen. Mijn werkgever is eigenaar van een van de organisaties die dit soort hulpmiddelen ter beschikking stelt. De verhalen die wij horen zijn soms hilarisch. Je hebt het zoals altijd weer mooi beschreven.
LikeLike