In het buurthuis staat één biljarttafel en er zijn vijf spelers. Mannen op leeftijd die nog graag het spelletje spelen. Op deze koude, winterse woensdag zijn ze er allemaal. De pilsjes en de jonkies smaken best en het spel is voor de verandering ongewoon spannend. Teun en Gerard gaan gelijk op en Harry zit er vlak achter. Het zal er om hangen wie het eerst de 100 haalt. Niemand rekent op Bert maar als deze een ongelofelijke serie van 26 maakt is het spel uit. Ze ploffen in een stoel en Bert moet het ontgelden. Als ome Jaap die ballen niet zo mooi had neergelegd was het hem nooit gelukt, meent Gerard. Bert lacht een beetje schamper. Waarom zou een winnaar zich nog moeten bewijzen?
Ome Jaap was even naar het toilet geweest en als hij gaat zitten zegt hij:
‘Katrien was daar aan het schoonmaken.’
De anderen kijken hem vragend aan.
‘Ja? En?’
‘Nou…. Ik dacht zo…..Wat weten we eigenlijk van haar?’ vraagt ome Jaap.
‘Nou,’ zegt Harry, ‘Niet zo heel veel want ze praat amper Nederlands.’
‘Ze heet niet Katrien maar Katerina of Kati of Katrijn, zegt Gerard.
‘Waarom noemen we haar dan Katrien?’
Dat weet niemand.
‘Misschien omdat het makkelijker is,’ meent Teun.
‘Ze komt uit Rusland en woont alleen met haar zoon,’ weet Bert.
‘Ze komt uit de Oekraïne en haar zoon zit bij mijn kleinzoon in de klas. Ze woont in één van die huisjes bij jou achter, Teun,’ zegt Gerard.
‘O, daar. Dat zijn akelig kleine huisjes. Ze zijn van de gemeente. Sociale woninkjes. Als je daar woont heb je niet veel te makken,’ zegt Teun.
‘Dan zal ze wel een uitkering hebben,’ denkt ome Jaap, ‘Dat is geen vetpot.’
‘Maar voor dat schoonmaken hier. Krijgt ze daar dan geld voor of is dat vrijwilligerswerk?’
Ook dat weet niemand. Ze zwijgen en overdenken hoe Katrien het moet redden met haar zoon. Als de dagen kort en de nachten lang zijn met een winterse koude die je kleumend doet verlangen naar een warme zomerse dag, doet dat iets met mensen. En als dan ook nog Sinterklaas en kerst een geest oproepen van blijmoedige vrijgevigheid, is het niet verwonderlijk dat er in deze heren iets onbaatzuchtigs zijn opwachting maakt.
Na een paar minuten zegt ome Jaap:
‘Kunnen we niet wat voor haar doen?’
Het is het startschot van een zee aan ideeën. Helaas weet geen van de vijf of ze een tuintje heeft wat ze op kunnen knappen, hoe het er bij haar in huis aan toe is, of er misschien behangen en geschilderd moet worden en of ze wel genoeg meubels heeft. Uiteindelijk is het idee van Bert nog het beste. Ze lappen de man 20 euro en gaan daar, in de stad, een formidabel sinterklaascadeau voor kopen. Een grote doos met allerlei levensmiddelen die ze gewoon gebruiken kan en natuurlijk ook wat luxe dingen. Die koop je immers niet als je arm bent. Bert en Teun zullen zich daar mee bezig houden. Als Harry zegt een mooi gedicht te schrijven wordt dat met algemene stemmen verworpen. Katrien kan geen Nederlands lezen. Dat haar zoon dat wel kan, wordt vergeten. Ook weldoeners hebben soms gebreken.
Ze zijn met de auto van Bert naar de stad gereden en lopen nu, gebroederlijk naast elkaar achter de winkelwagen. In de auto hebben ze al met elkaar gesproken over wat er beslist gekocht moet worden. Koffie staat op nummer 1 en suiker op 2. Die zijn snel gevonden. Teun heeft een rekenmachine meegenomen en telt alle bedragen bij elkaar op. Bij de vleesafdeling slaat de twijfel toe. Is Katrien een moslima? Zo ja, dan mag er geen varkensvlees gekocht worden. Ze nemen het zekere voor het onzekere en kopen twee biefstukjes van de haas. Mandarijnen en druiven zijn altijd goed. Een blok jong belegen kaas natuurlijk ook. Koekjes en chocolade zijn lekker en als Bert zich plotseling herinnert dat zijn vrouw zich regelmatig insmeert met een soort zalfje, staan de twee mannen voor een rek met een heleboel lotions en weet geen van beide wat te kiezen. Gelukkig helpt een goedlachse dame op leeftijd hen uit de brand.
‘We zijn bijna op de honderd euro,’ zegt Teun als Bert een blik met haring in tomatensaus heeft gepakt.
‘Hoeveel hebben we nog?’
‘Iets meer als twee euro.’
‘Dan gaan we naar de kassa.’
Ze leggen gezamenlijk alle boodschappen op de band. Teun meent dat er voor die twee euro nog wel een doosje met pepermuntjes en een Bounty bij kunnen en ook deze gaan mee.
‘Dat is dan honderd euro en vijf cent,’ meldt het meisje achter de kassa blijmoedig.
De heren kijken elkaar aan.
‘Heb jij nog vijf cent?’ vraagt Bert.
‘Nee, ik heb helemaal geen geld op zak.’
‘Ik ook niet,’ zegt Bert, ‘Ik heb alleen maar die briefjes van twintig mee.’
Hij wendt zich tot het meisje achter de kassa, legt de vijf briefjes voor haar neer en zegt:
‘Zo veel geld en jij maakt je druk om vijf centen?’
‘Anders klopt de kassa niet,’ is het weerwoord.
Nu bemoeit ook Teun zich er mee en als hij omstandig vertelt waarom ze voor precies honderd euro inkopen hebben gedaan, ontgaat hem het gemor dat langzaam opwelt uit de rij wachtenden achter hen. Het kassameisje is standvastig en als ze voorstelt om dan maar wat terug te leggen, is dat tegen het zere been van Bert. Het gaat verdorie maar om drie centen en omdat de grootgrutters een hekel aan centen hebben ronden ze dat af naar boven. Als er iets één hele cent minder had gekost, was het precies honderd euro geweest dus waar maakt zo’n meisje zich druk om? Is het werkelijk zo een ramp als bij het opmaken blijkt dat er drie centen missen? De standvastigheid van het meisje is van het goede soort. Het blijft honderd euro en vijf cent of er wordt wat van de band gehaald. De rij wachtenden is het zat.
‘Wat is het probleem?’ roept een vrouw die nog lang niet aan de beurt is.
‘Er ontbreken vijf centen!’ roept Teun verbolgen.
‘Die kan je van mij ook wel krijgen,’ roept de vrouw terug.
Het muntstukje gaat van hand tot hand naar voren om uiteindelijk met een kleine rinkel in de lade van de kassa te verdwijnen. Mopperend over zoveel onbegrip, onbenul en onverschilligheid verlaten de heren de winkel.
De kartonnen doos zit helemaal vol en is beplakt met sinterklaaspapier. ‘Van Sint en Piet’ heeft Teun er met viltstift nog opgeschreven. In het donker dragen ze deze naar het huisje van Katrien. Zachtjes, zonder geluid te maken zetten ze de doos voor de deur. Ze kijken elkaar aan en dan druk Bert op de bel. Ze rennen, zo goed en zo kwaad als dat nog gaat, weg. Niemand heeft hen gezien.
Woensdag wordt er, voordat er ook maar één bal gespeeld is, verslag gedaan. Het ‘vijfcentenverhaal’ wordt langdurig besproken want het is toch van de gekke dat dit zomaar kan? Ome Jaap, die vaak in Duitsland boodschappen doet, heeft altijd centen in zijn beurs en vertelt met zichtbaar genoegen dat hij meestal tot op de cent nauwkeurig betaalt. Natuurlijk niet als het naar beneden wordt afgerond maar als het drie of vier centen zijn, dan wel. Dat niet elke winkelier daar blij mee is, laat hem koud.
Ze beginnen met een potje tien over rood en dan is daar plotseling Katrien. Ze loopt langs met een emmer en een zwabber en zegt vriendelijk gedag. Voor ze door de deur naar de toiletten loopt, horen de mannen haar zachtjes zingen.
‘Engelengezang,’ zegt Harry.
Ome Jaap knikt. ‘Verdomd, nou je het zegt.’
‘Mooi!’ menen de anderen en met een blij gevoel wat alleen goede gevers kennen, tiktakken ze de ballen over het groene laken.
© peter gortworst / dec. 2019
afbeelding: decoma.nl
Wat mooi!
LikeGeliked door 1 persoon
Heerlijk verhaal waar je spontaan goede zin van krijgt.
LikeGeliked door 1 persoon
Mooi. En weer met humor beschreven.
LikeGeliked door 1 persoon
Mooi hoor! Met plezier gelezen, Peter!
LikeLike
Mooi hoor! Met plezier gelezen!
LikeGeliked door 1 persoon