Het vizier staat afgesteld op 15 meter. Het kogeltje, rond parabool 4,5 mm, zit in de loop en het luchtdrukgeweer is gespannen. De loop rust op de steun die hij gemaakt heeft in het kleine tuinhuis en steekt een paar centimeter door het gat. Klein genoeg om niet te veel op te vallen en groot genoeg om zicht te hebben op de voederplaats. Hij zit op de oude barkruk en wacht. Geduldig, vastberaden en tijd genoeg.
Op de voederplaats is het een komen en gaan. Staartmezen heeft hij deze winter nog niet gezien. De boomklever is er wel. Kool- en pimpelmezen in overvloed, heggenmus, roodborst en merels komen regelmatig langs. Gisteren vier kramsvogels en eergisteren de grote bonte specht. Maar de zwarte kraai, de duivel in eigen persoon, heeft zich nog niet laten zien.
Het was natuurlijk ook niet echt slim om met de buks in de deuropening te gaan staan. Het kreng had het gelijk door. Maar nu, nu is er in de hele tuin niets verdachts te zien. Hij komt zeker terug om zich vol te schrokken met grote stukken vetbol, zonnebloempitten en appel. Het zal zijn galgenmaal worden. De buks is oud maar nog krachtig genoeg om de kraai zijn zwanenzang te laten zingen en zo zijn eigen leven weer op orde te brengen.
Het was in het voorjaar begonnen. Uit het niets was hij daar. Op de nok van het dak zat een zwarte kraai. Krassend, wapperend met de vleugels en de kop op en neer bewegend. Voor hun tuin was dit een nieuw soort dus tevreden noteerde hij hem op zijn lijstje met vogels die in hun tuin gezien zijn. Dat de komst van de kraai verstrekkende gevolgen zou hebben wist hij toen nog niet. Die bekende ‘wijsheid achteraf’ werd pas zeer recent openbaar en het verbaast hem dat hij niet eerder de link gelegd heeft tussen die kraai en de grote en kleine rampen die hen troffen.
Elke dag dat de kraai in de buurt was gebeurde er wel iets. Een nieuwe waslijn die de geest geeft op het moment dat de was er net aanhangt. Nieuwe, energiezuinige lampen die domweg kapot gaan. Fietsbanden die leeg staan als je even de fiets wilt pakken, een raam wat zo hard open slaat door een plotselinge wind dat het glas breekt en bloempotten, vol met geraniums, die door onverklaarbare redenen van het stenen muurtje zijn gevallen.
Het blijft niet bij dingen die kapot gaan. De appelboom, die in het voorjaar vol met bloesem stond, draagt geen enkele appel. De aalbessenstruik, zijn trots, gaat spontaan dood terwijl hij vol zit met nog groene besjes en wat te denken van de kat? Waarom ligt een kerngezonde kat ’s morgens dood in de tuin? En waarom heeft uitgerekend hun tuin een doolhof van mollengangen met bijbehorende hopen en die van de buren niet? En altijd was daar die zwarte kraai. Op de nok van het dak, hoog in de notenboom of de beuk van de buren.
Inmiddels is het niet ‘hun’ huis meer. Het is ‘zijn’ huis geworden. Ze is vertrokken en dat is het enige positieve wat er in het afgelopen jaar gebeurde. Zijn naderend pensioen hing als een donkere deken over hun relatie. Alle dagen elkaar moeten tolereren was voor geen van beiden een prettig vooruitzicht. Haar vertrek zag hij daarom maar als een zegen en dat was dan ook enige ‘goede’.
Het lijkt er wel op of de rampen steeds persoonlijker worden. De bouw van het kippenhok ligt even stil. Een scherf van de uit elkaar spattende zaag van de machine, raakte hem boven in de borst en moest operatief verwijderd worden. Volgens de arts had hij geluk gehad maar zei dat niet toen hij binnengebracht werd met een voet waarvan verschillende botjes gebroken waren. Het gammele stenen schuurtje stortte in elkaar toen hij de deur open trok. Het was op dat moment dat hij, naast de pijn, ontdekte dat de kraai weer krassend, met de vleugels wapperend en de kop op en neer bewegend, op het dak zat.
De mezen stuiven weg. De kraai landt op het gras onder de voederplaat. Hij zit even stil en houdt de kop scheef. Dan pikt hij wat van de gevallen zonnebloempitten op. De zachte klik van de veiligheidspal die weggeschoven wordt hoort hij niet. De veer die zich plotseling ontspant en de luchtkamer leeg drukt om zo de kogel tegen zijn kop te jagen, ook niet. Hij valt op zijn rechterkant, wiekt nog even met de vleugels en ligt dan stil.
Op zijn krukken strompelt hij naar de vogel. Met een kruk tikt hij tegen het beest. Het is dood. Met een schop graaft hij een gat in de tuin. De vogel gaat er in en zo goed en zo kwaad als het gaat, stampt hij het gat weer dicht.
Er klinkt geschreeuw. Er wordt op zijn ramen gebonkt en hij schrikt wakker. Een vreemd flakkerend licht schijnt door de ramen. Hij schiet wat kleren aan en strompelt op zijn krukken naar buiten. Zijn auto staat in brand en ook de carport heeft al vlam gevat. Goddank dat de zoon van de buren laat thuis kwam en de brand ontdekte. De brandweer is er net en het duurt niet lang voordat de zaak geblust is.
Van slapen komt niets meer en ontdaan door alle gebeurtenissen zit hij aan de keukentafel. Bij het eerste morgenlicht gaat hij weer naar buiten om de schade te bekijken. Dan strompelt hij de tuin in. Naast een paar nieuwe molshopen is er niets bijzonders te zien. Alleen het graf van de kraai is leeg. Hij kijkt in de diepte en ziet niets. Een grote angst slaat toe en beneemt hem bijna de adem. De kraai die op de nok van het dak landt, ontgaat hem.
©peter gortworst / dec 2016
Geweldig! 😉
LikeGeliked door 1 persoon
👍🏻
LikeLike