Ze kan die andere meiden niet uitstaan. Een stel stomme wichten waar je geen enkel plezier mee kan beleven. In volkomen nutteloosheid brengen zij hun dagen door en als ze wel wat doen is dat van een onmetelijke domheid. Wat is het nut om naar iemand toe te rennen als deze voorbij loopt om vervolgens met wezenloze blik te gaan staren? Of helemaal uit je dak gaan als er eens iets lekkers wordt geserveerd? Dan zijn ze er als de kippen bij maar verder? Verder doen ze niets. Ze begrijpt ook niet waarom zij bij deze vier domme koeien moet blijven. Zij is anders. Zij onderzoekt elk hoekje en elke vierkante centimeter van hun verblijf, is bijna altijd druk en ongedurig en wil zo graag meer. Veel meer maar ze heeft nog geen idee van wat. Er zit onrust in haar bloed maar het zou net zo goed nog een beetje Spaans bloed kunnen zijn. Het zou haar niets verbazen. Ze vindt het heerlijk om haar lijf af te matten met hardlopen, springen en sprintjes trekken. Ze geniet er van om haar hart in haar keel te voelen bonzen en buiten adem te geraken. O, ze weet best dat het alleen maar naar haar kijken als zij aan het hardlopen is, haar lotgenoten buitengewoon vermoeid maar ze kan er niet mee zitten. Ze leeft, voor zover dat toegestaan is, haar eigen leven en dat wordt alleen maar beter als haar plannetje voor vanavond lukt.
Als het bijna donker is, staat ze op en loopt langzaam bij de anderen vandaan. Eén van hen kijkt op maar zegt of doet niets. Steeds verder loopt ze weg tot ze zeker weet dat de anderen haar niet meer kunnen zien. Het hek wordt dichtgehouden met een simpel stuk touw en als ze met steeds meer kracht tegen het hek duwt, knapt het. De weg naar de vrijheid ligt open.
Hij heeft al ontdekt dat het geen verschil maakt. Of je nu hondsmoe je bed in kruipt, vroeg of juist heel laat, met een slaapmutsje of een glas warme melk. De rare dromen blijven komen. Gelukkig niet elke nacht maar vaak genoeg om er toch eens goed over na te gaan denken. Het zijn dromen waar hij lichamelijk bij betrokken is. De hond die hij niet uit het kolkende water kon trekken en hem een zo machteloos gevoel gaf dat hij in tranen uitbarstte leverde hem echte tranen op. Jankend zat hij rechtop in zijn bed en het duurde even voordat hij zich realiseerde dat het een droom was. Nooit gelezen boeken of mooie teksten die hij in zijn dromen leest terwijl hij heel goed weet dat hij droomt. Gecompliceerde verhalen waarin hij van alles herkent en een mix van gebeurtenissen en plaatsen uit een ver of recent verleden. Meestal wordt hij wakker omdat hij zelf weet dat hij droomt maar het gebeurt ook wel dat hij er in blijft hangen. De droom gaat door terwijl hij meent echt wakker te zijn. Als het hem lukt om zijn bed uit te stappen en een glas ijskoud water te drinken, is de droom meestal weg. Het gekke is dat hij ’s morgens zijn best moet doen om de droom terug te halen en als hij dat niet doet is de droom gewoon vergeten.
De twee Jannen zijn er maar ook Cor en Harry. Oud collega’s die het blijkbaar goed kunnen vinden met Ronald, Ellie en Gert. Dat zijn nieuwe collega’s en hij vraagt zich af hoe en waarvan ze elkaar dan kennen. Hij wil zich onder hen begeven maar plotseling komt Siem uit het fietsenschuurtje met twee glazen bier. ‘Siem!!’ roepen de anderen maar hoe kennen ze nu zijn broer? Siem roept dat er nog veel meer bier is en iedereen rent naar het schuurtje. In de ruimte waar met moeite één fiets geparkeerd kan worden, staat op een werkbank een enorm vat met bier. Iedereen verdringt zich om dat vat en als hij om zich heen kijkt herkent hij de ruimte. Het is de werkplaats met de eeuwig smerige ramen, het hoge donkerhouten plafond, de gammele houten kasten en de overjarige machines. Hij meent zelfs de geur van metaal, petroleum, lasdampen en kogellagervet te ruiken. In zijn hoekje staat de oude Jaap de Goede aan zijn sigaar te trekken. Hij is al lang dood maar toch leuk om hem hier weer even te zien.
Gert komt vragen of er wel vlees is voor de barbecue. Een rare vraag want hij weet helemaal niet dat er een barbecue komt. Als hij naar buiten loopt staat er op de groenstrook van de gemeente een halve oliedrum, omgebouwd tot barbecue, te roken. Gert zegt dat hij wel even voor wat vlees gaat zorgen. Met een ‘verser dan dit krijgen we het niet’ loopt hij even later zijn tuin in. Aan een touw trekt hij een jonge koe mee. ‘Ga af!’ zegt hij tegen de koe en het beest gaat op zijn gazon liggen. ‘Als jij nu even je vleesmes pakt gaan we hem slachten’ zegt Gert.
Zodra ze door het hek is zet ze het op een rennen. Waarheen ze gaat weet ze niet maar ze is vrij. Ze rent over het fietspad, soms neemt ze de berm en een enkele keer de weg waar ook auto’s rijden. Felle koplampen beschijnen haar en toeterend halen ze haar in. Dan springt ze weer in de berm en in de roes van vrijheid ziet ze niets of niemand. Daar waar de huizen beginnen gaat ze langzamer lopen. Een man die zijn hond uitlaat springt, met zijn armen wijd, voor haar op de weg. Ze ontkomt door een zijstraat in te rennen. Ze wil blijven rennen maar het gaat niet meer. Het kaarsje is uit. Ze is moe en zoekt een plekje om te rusten. Via wat steegjes vind ze wat ze zoekt. Ze gaat liggen en gewoontegetrouw geeuwt ze één keer hardop. Straks, als het licht wordt gaat ze verder. Nu wil ze alleen maar rust.
In de keukenlade ligt zijn vleesmes. Een formidabel vlijmscherp mes wat hij nog even langs het wetijzer haalt. Het zal zo scherp moeten zijn dat hij in één keer de halsslagader doorsnijdt. Kan hij dit wel? Wil hij dit wel? In gedachten ziet hij de koe tegenspartelen met een mislukte doorgesneden keel. Hij heeft dit nog nooit gedaan en hoe meer hij denkt aan de opengesneden keel, al het bloed dat er uit zal stromen over zijn handen en kleren en de stervende koeienogen die hem verwijtend aan zullen kijken hoe groter zijn afkeer wordt. Het warme, zoete bloed zal in de grond trekken en altijd zal hij die weeë lucht ruiken. Toch loopt hij met het mes naar buiten. Terwijl Gert lachend de kop naar achteren trekt loeit de koe één keer. Dan is het genoeg. Hij voelt zich Spaans benauwd worden, laat het mes uit zijn handen vallen en vlucht kokhalzend zijn huis in.
Weer zit hij rechtop in zijn bed. Hij is werkelijk misselijk. Doodstil blijft hij even zitten en luistert of hij stemmen en feestgedruis hoort maar alles is rustig. Wanneer hij opstaat om water te gaan drinken schuift hij even het gordijn opzij om in de tuin te kijken. In het eerste ochtendgloren ziet hij de koe op het gras liggen en zo te zien leeft ze nog. Goddank. Gedroomd maar wat een akelige droom. Niet meer aan denken.
Het koude water doet zijn werk. Droomloos valt hij weer in slaap.
De eerste keer deurbel mist hij. Bij de tweede keer wordt hij wakker, schiet in zijn ochtendjas en haast zich naar de voordeur. Op de stoep staan twee agenten.
‘Er staat een koe in uw achtertuin. Is die van u?’
Ah! Gelukkig weet hij het antwoord:
‘Nee, daar kwam Gert mee aan. Geen idee waar hij dat beest vandaan heeft gehaald. Maar hij leeft nog hoor.’
Dan begint er iets te dagen en met grote vissenogen kijkt hij de agenten aan.
‘Er staat echt een koe in mijn tuin?’ vraagt hij zachtjes.
‘Mm mm’ knikken de agenten.
‘Een pink,’ zegt de ene nog.
Hij sluit zijn ogen en is even heel stil in een poging de chaos in zijn hoofd iets te ordenen. Het lukt voor geen meter
‘Dit ga je niet geloven’ stamelt hij dan langzaam.
‘Nou,’ zegt één van de agenten, ‘ik zou zeggen, probeer het eens.’
©peter gortworst / sept 2016
foto’s: http://www.gelderlander.nl / http://www.horecasupply.nl / http://www.dutchcows.com