Alles is grijs en donker. De lucht, de hoge golven en de door de storm striemende regen is één naargeestig palet van grijstinten. Het uitzicht wat ik heb als de boot even op de top van een golf balanceert, belooft niet veel goeds. Daar waar de haven moet zijn, brandt het licht van de vuurtoren en soms kan ik even het rode en groene licht van de havenhoofden zien. Ik lig op koers maar de verraderlijke stroming, de wind en de golven maken het mij niet makkelijk. De rechterhand beroert voortdurend de gashandel om te voorkomen dat de motor doldraait als de schroef uit het water komt en dat zijn ook de momenten dat ik mij realiseer een speelbal van die golven te zijn. Het armetierige ruitenwissertje kan al het water van de zee en de regen amper aan.
De boot is te klein voor deze omstandigheden. Ik had hier helemaal niet moeten zijn. Niet voor de Atlantische kust van Ierland en al helemaal niet met die twee vrouwen en die vier kinderen in de kajuit. Geen idee wie het zijn en waarom ze daar in de kajuit zitten. Goddank heb ik nog niemand gehoord over zeeziekte. Ik heb mijzelf met een riem vastgebonden aan de stuurstoel maar hoe het hun daar beneden vergaat weet ik niet. Ze zullen wel als losse bagage heen en weer geslingerd worden in deze stampende en rollende schuit.
Weer kan ik op de top van een golf naar de haven kijken. Waar het wit is breken de golven op de pieren van de haven. Met donderend geweld lopen de golven zich stuk, spatten huizenhoog uit elkaar en ontnemen mij het zicht op de lichten die ik zo dringend nodig heb.
Dan gaat de deur van de kajuit open en één van de vrouwen, die met de donkerrode hoofddoek, komt naar buiten. In haar hand heeft zij een kom met een dikke brij. Is dat pap? Hoe komt zij in ‘s hemelsnaam aan die pap en wat moet ik daarmee? Ze houdt zich met haar vrije hand vast aan alles wat voorhanden is, glimlacht allerliefst naar mij en zet de kom op het instrumentenpaneel. “Weg!!” brul ik tegen haar. “Naar beneden! Ben je helemaal gek!” Ze schrik zichtbaar van mij, grijpt mis naar de leuning van het trapje en geholpen door het rollende schip tuimelt ze tegen de rechterkant van de stuurhut. Razendsnel gesp ik mijn riem los, zet de gashandel terug en haast mij naar haar toe. Als ik haar overeind wil helpen komt er een man uit de kajuit die haar naar beneden trekt. Op hetzelfde moment slaat een golf de zijruit van de stuurhut kapot. De storm staat vol op het gapende gat en giert door de stuurhut. Het deurtje van de kajuit slaat met een klap open. Een bruine labrador staat onder aan het trapje naar mij te blaffen. Het wordt mij teveel. Waar komen die man en die hond plotseling vandaan en we liggen dus dwars op de golven. Ik grijp het roer en geef vol gas. Eerst de boot op koers. Nu omslaan is niet denkbeeldig. Voor je het weet drijven we ondersteboven. De motor gromt en met moeite krijg ik de boot met de kop in de golven maar met elke golf die overkomt, stroomt er meer water de boot in. Het loopt vanuit de stuurhut de kajuit in en daar worden ze, wie het dan ook maar mogen zijn, knap onrustig van.
Op de top van de volgende golf zie ik dat we lelijk uit de koers zijn geraakt. Ik zal een heel stuk naar links moeten varen om weer voor de haveningang te komen. Dan gaat er een alarm af. Waar is dat van? Ik kijk op mijn instrumentenpaneel maar zie niets ongewoons. Het geluid komt ergens anders vandaan. Fijn om in dit soort omstandigheden op een schuit te zitten die je niet kent. Mijn God! Het zal toch niet uit de motorruimte komen!? Zonder motor en met een langzaam vollopend schip zijn we reddeloos verloren! Ik glij van mijn stoel en ga plat op mijn buik liggen om het motorluik te openen. Dan kruipt er iemand kreunend over mij heen en het alarm stopt.
“Je wekker ging af,” zegt een vrouwenstem naast mij, “Moet je er niet uit?”
© peter gortworst / sept. 2015