Niet alleen de lange busreis naar het voormalige Oost Duitsland had haar tol van enkele koorleden geëist. De regelmatige plas- en rookpauzes waren zeer welkom geweest maar hadden ook de keelproblemen van Erik en Klaas veroorzaakt. Plotselinge overgangen van een benauwde, warme bus naar de vrieskou daarbuiten vergen nu eenmaal een sterk lijf of een goede sjaal.
Ze hadden elkaar bij het wakker worden, horen kuchen en gehoopt dat warme koffie en Duitse broodjes hun problemen zouden verhelpen. De kelen bleven gevoelig en zwijgend zijn deze twee bassen nu op weg van hun gastadres naar de repetitie. Vanmorgen en vanmiddag oefenen, vanavond het concert en morgenochtend de cantate. Hoe gaat hun stem dat houden? Op halve kracht de generale zingen kan natuurlijk niet. Een slechte generale geeft weliswaar een prima uitvoering maar daar moet je het niet op aan laten komen en zeker niet uitlokken.
“Kruidenbitter”, zegt Klaas plotseling. “Helpt dat?” wil Erik weten. “Als een tierelier. Ik was in één nacht van een griep af waar ik al weken mee liep.” “Doen we samen één fles?” vraagt de altijd wat zuinige Erik. “Nee joh, we moeten die kleine flesjes hebben. Zit net een slok in. Helemaal leeg gieten in je mond en dan langzaam doorslikken. Je ogen knijp je dan vanzelf dicht, je kop wankelt even op je nek, je schouders zitten naast je oren en je krijgt een rilling tot in je hakken. Dan doe je het goed. Kom, even kijken waar dat te krijgen is.”
Met ieder een flesje in de broekzak staan ze naast elkaar. Het orgel, waar ooit Bach op speelde, zet het ‘Ave verum’ van Elgar in. Als de sopranen in maat 19 beginnen met ‘Cujus latus perforatum’ kijken ze elkaar aan. “Nu!” knikt Klaas en de flesjes worden uit de zak gehaald. Het bruine papiertje scheuren ze er af, het kleine dopje draaien ze los en gelijktijdig gieten ze, met het hoofd in de nek, de flesjes leeg. Ze slikken langzaam, knijpen de ogen vanzelf dicht, koppen wankelen even op nekken, schouders zitten naast oren en rillingen trekken tot in de hakken. Ze doen het goed.
Als een koor in een halve kring staat blijft een dergelijke inname niet onopgemerkt. ‘Esto nobis…’ zingen de sopranen zo vals en uit de maat dat de dirigent verstoord kijkt waar iedereen op dat moment naar kijkt: twee bassen met het flesje in de hand, bijkomend van de rilling die tot in de hakken ging. Hij slaat niet af maar laat doorzingen.
“En, heren, wat was dat?” wil hij daarna weten. “Drankje….”stamelt Erik. “Medicijn!” verbetert Klaas, “Voor de keel,” en wijst ten overvloede op het gekwelde lichaamsdeel. “Mannen van in de vijftig die zich gedragen als kwajongens die een nachtje van huis zijn,” zegt de dirigent en kijkend op zijn horloge: “Nog geen half tien en al aan de drank. Ik had jullie wijzer gedacht. Daar is het laatste woord nog niet over gesproken!” “Maar die kunnen we nu wel heel mooi zingen,” meent Klaas met een zojuist gezalfde stem en daar is geen woord van gelogen.
© peter gortworst / sept.2015