Meneer van der Eik

Het is precies zes jaar, twee maanden en achttien dagen later. Meneer van der Eik weet dat heel zeker omdat hij de dagen telt. Daar heeft hij alle tijd voor. Zijn enige taak is er ‘zijn’. Door er te ‘zijn’ maakt hij de lucht schoon, vangt hij met zijn bladeren stof, geeft hij onderdak aan vogels en insecten en levert hij voer voor de wilde zwijnen, de gaaien en de eekhoorns. Als je dat al meer dan tweehonderd jaar doet is dat er ‘zijn’ niet zo’n aandacht vragende bezigheid dus heeft hij tijd om de dagen te tellen. Hij telt vanaf het moment dat ze afscheid heeft genomen. Hij weet nog precies hoe dat ging en hoe dat voelde. Na zestig jaar leunde ze weer tegen zijn stam en kon hij eindelijk haar naam weer roepen. ‘Mijn Nootje!’ had hij juichend gedacht en ze hadden uren met elkaar door gebracht. Het was een dag om nooit te vergeten en hij heeft er wel drie zomers plezier van gehad. Hij niet alleen maar ook alle dieren. Hij produceerde meer eikeltjes dan vele jaren daarvoor en het bevestigde hem in zijn wetenschap dat aandacht geven een mooi iets is. Blijde verrassingen doen dat ook maar die houden het minder lang vol. Dat heeft wat met zielenroerselen te maken maar daar weet hij net niet genoeg van.

De jonge knul loopt voorop. In zijn hand een mobieltje waar hij voortdurend op kijkt. Hij stopt als zijn neus bijna de stam raakt. De anderen stoppen ook. Drie wat oudere mannen met dito vrouwen en acht jongeren die ongetwijfeld hun kinderen zijn, staan bij zijn stam. Ze kijken omhoog. Ze kijken om zich heen en als ze zien dat er geen andere oude eiken in de buurt staan, stellen ze vast dat dit meneer van der Eik moet zijn. Ze gaan in een kring zitten. Uit een rieten mand komen lange dunne glazen en uit een koeltas champagne. Met een plof gaat de eerste fles open en worden de glazen gevuld. Dan toasten ze met elkaar op hun moeder en oma die toch maar mooi zo een fantastisch geheim had. Het duurt maar even en dan komen de verhalen, de anekdotes en de herinneringen van alle goede en slechte tijden. Soms schateren ze het uit om dan weer overmant te worden door verdriet. Rouwen is nu eenmaal een complex gebeuren en zeker als je het goed wil doen. De tweede fles wordt open gemaakt en de ouderen tikken met het volle glas tegen de stam. Meneer van der Eik heeft geen idee wat ze zeggen maar het zal vast goed bedoeld zijn.

Een plechtig moment voel je soms aankomen. Ook meneer van der Eik voelt dat. Er wordt een houten kistje open gemaakt en daaruit haalt één van de kinderen een soort vaas met een deksel. Als het deksel er af is, ziet meneer van der Eik dat er een witgrijze as in zit. ‘Mijn Nootje’ weet hij.  Ieder van de ouderen en ieder van de kinderen strooit een beetje as rondom zijn stam. Het komt precies uit. Als ze rond zijn, is de vaas leeg. Een mooie toevalligheid.

Het doet meneer van der Eik meer dan hij zeggen kan. Hij is diep onder de indruk en hij niet alleen. De wind houdt zich zo stil dat er geen blad ritselt, geen takje kraakt, geen vogel zingt en geen insect zoemt. Het is alsof alles en iedereen weet dat dit een uitzonderlijk moment is. Dan begint de zanglijster, die in de jeneverbes woont, te zingen. Hij zit in het topje van zijn struik en zijn zang klinkt als een ‘last post’. Als meneer van der Eik het zou kunnen, had hij op dat moment een traan gelaten.

De nazaten van zijn Nootje pakken alles weer in. Als ze weglopen en bij het pad zijn, gaan ze op een rij staan en buigen diep. Voor Nootje en voor meneer van de Eik. Hij zou wel willen bedanken en terug willen buigen maar voor een boom van bijna driehonderd jaar is dat laatste geen goed idee.

Er valt veel na te denken. Nootje is terug. Mooi dat haar kinderen dat gedaan hebben. Onwil en laatste wil zijn toch twee verschillende dingen. Hij vraagt zich af wat er gebeurt als regen de as in de grond laat trekken en zijn wortels bereikt. Toch heeft hij niet veel hoop op iets bijzonders of iets magisch. Als je zo oud geworden bent, weet je dat dood het einde is. Het grote vergeten kan even duren maar uiteindelijk is het moment daar en ben je de bloem op het veld die vertrapt wordt. Niemand bekommert zich om haar en niemand kent haar plaats nog. Toch doet de wetenschap dat de laatste resten van zijn Nootje bij hem zijn, hem goed. Ze was haar hele leven in zijn hart verankert en wat hier vandaag is gedaan, onderstreept dat alleen maar. Op zijn beurt haalt hij alle herinneringen aan haar op en het maakt hem blij en droevig tegelijk. Nootje voelde zich bevoorrecht hem te kennen en hij hoopt dat het haar duidelijk was dat hij zich ook zo voelde. Er zijn immers niet veel bomen die de kans krijgen om met iemand als Nootje te denken.

De volgende morgen is de jongeman die de vorige dag met zijn mobieltje bijna tegen hem aan botste, terug. Hij gaat met zijn rug tegen de stam zitten en meneer van der Eik hoort hem denken. Zoals mensen vaak intuïtief aanvoelen of een ander enige vorm van sympathie krijgt of heeft bij een eerste kennismaking, heeft meneer van der Eik dat ook. Zonder dat er nog veel heen en weer gedacht is, weet hij dat deze jongen niet deugt.

‘Hoe heet jij?’
‘Ik ben Donald. De oudste kleinzoon van oma.’
‘En wat kom je doen?’
‘Ik wil dat jij mij leert hoe ik met dieren kan denken.’
‘….Jij?’
‘Ja, jij. Tegen wie zou ik het anders moeten hebben?’ zegt Donald korzelig.
O, dat hatelijke toontje. Hoe anders is dit. Hoe veel mooier was het met zijn Nootje die hem zijn titel gaf en die hij met trots draagt. Hij vraagt:
‘Waarom wilt ú dat leren?’
‘Omdat ik daar veel geld mee kan verdienen. Mijn oma was zo stom om er niets mee te doen. Ze had wereldberoemd kunnen worden en er bakken met geld aan over kunnen houden. Helaas diende ze alleen maar als dierenarts terwijl er zo veel meer uit te halen was. Zeg nou zelf: dat is toch eeuwig zonde?’
Meneer van der Eik is er even stil van.
‘Hoe weet ú dat wij met elkaar kunnen denken?’ vraagt hij dan.
‘Dat heb ik gisteren ontdekt toen ik je even aanraakte.’
Meneer van der Eik weet daar niets van. In alle emoties is dat hem blijkbaar ontgaan. Niets menselijks is een boom vreemd.
‘Weten úw ouders dat ú hier bent?’
‘Nee. Die zijn met z’n allen een dagje naar Giethoorn. Ik had daar geen zin in maar vooral geeft mij dit de kans om van jou even te horen hoe ik met dieren kan denken.’
‘Stel dat ik het ú leer. Wat wilt ú dan met deze gave doen? Wordt ú misschien ook dierenarts?’
‘Hou eens op met dat ge-ú!’ En nee zeg. Alsjeblieft! Geen dierenarts. Jaren leren, werken bij nacht en ontij, regelmatig in de stront staan en amper wat verdienen. Doe mij een lol! Nee, ik wil dan een soort van paardenfluisteraar worden. In de oliestaten hebben ze toppaarden en daar een beetje werken verdient heel goed. En natuurlijk op tv met shows. Moet je eens kijken wat die hondentrainers op tv verdienen en in wat voor huizen ze wonen. Zo iets wil ik ook wel.’
‘Hm. Wat zal ú het dan jammer vinden dat ik het ú niet leer.’
‘Wat?! Waarom niet?’

Meneer van der Eik zegt even niets. Hij moet nadenken. Hij heeft het Nootje geleerd omdat hij wist dat zij het niet voor eigen gewin ging gebruiken. De wereld van Nootje werd oneindig groter toen zij met dieren kon denken en deze wereld werd voor iedereen beter. Al denkend met dieren werd zij zich bewust dat er niet een aparte mensenwereld en een aparte dierenwereld is. Voor Nootje was er maar één wereld en in die wereld was zij een verbindende factor. Ze heeft gedaan waar ze goed in was: zich in dienst stellen van. En juist dat is iets waar deze jonge man geen kaas van heeft gegeten en het met grote zekerheid ook nooit zal doen. Dat is voor hem een wereld waar hij geen vermoeden van heeft en wanneer wel, hij het waarschijnlijk ook nog zal afwijzen. Trekken aan een dood paard en in weerwil van alles moet hij een beetje lachen om de woordspeling.
‘Nou?’ vraagt de jonge man ongeduldig.
‘Daarom niet.’ antwoord meneer van der Eik en het zijn de laatste woorden die hij tegen hem denkt.

Donald zit nog zeker een half uur te proberen om met meneer van der Eik te denken. Dan staat hij op en loopt weg. Even later is hij terug met een polsdikke stam van zeker twee meter lengte op zijn schouder. Als hij bij de stam van meneer van der Eik staat, zwaait hij met een reuzenslag en met de uitroep ‘stomme kutboom!’  het hout tegen de stam. Dat had hij beter niet kunnen doen. De schokgolf in het stuk hout verplaatst zich naar zijn handen en armen en kermend van de pijn zakt hij door de knieën. Gebogen en met de handen tussen de dijen loopt hij weg.

Meneer van der Eik kijkt hem na.
‘Juist,’ zegt hij, ‘Daarom dus.’

 

 

Het eerste verhaal ‘Het meisje en meneer van der Eik’ vindt u hier:
https://petergortworst.com/2019/12/11/het-meisje-en-meneer-van-der-eik/

 

© peter gortworst / apr. 2020
afbeelding: http://www.pinterest.co.kr

 

 

 

 

Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

4 reacties op Meneer van der Eik

  1. Mies Huibers zegt:

    Prachtig verhaal, Peter

    Geliked door 1 persoon

  2. Dit zijn de verhalen die ik meerdere keren lees. Heel mooi.

    Geliked door 1 persoon

  3. Pingback: Het meisje en meneer van der Eik | Peter Gortworst

Plaats een reactie