Alles is kapot

De deur van de lege wachtkamer wordt voor hem geopend. “U kunt hier wachten tot u wordt opgeroepen,” zegt de man die met hem meegelopen is vanuit de portiersloge. Het is kwart voor. Over een kwartier is hij aan de beurt. Langzaam loopt hij naar een stoel bij het raam. Als hij wil gaan zitten gaat de deur weer open en komt zijn advocaat binnen.

Samen met Greet, zijn vrouw, heeft hij een sigarenwinkel. Een kleine winkel maar wel in een drukke winkelstraat. Naast rookwaren verkopen ze ook tijdschriften, wenskaarten en natuurlijk snoep. Het is de enige winkel waar kinderen nog voor enkele centen snoep kunnen kopen. Vroeger toen hij klein was kon dat ook bij de sigarenboer. Hij weet nog precies hoe moeilijk en spannend het was om te kiezen wat  je voor een paar centen zou kopen. Je kon kiezen uit een suikerspek, of een blok druivensuiker, een trekdrop of een soldaatje. Lastige keuzes als je alles lekker vindt. Dit plezier wil hij de kinderen van deze tijd niet ontnemen en daarom kan het bij hem in de winkel ook. Tot zijn genoegen heeft hij gemerkt dat de kinderen van nu, daarin niets verschillen met die van vroeger.

Het is geen vetpot. Hij is voor 40 % afgekeurd maar op deze manier maken ze nog wat van hun leven. Ze kennen elke klant, nemen de tijd voor een praatje en als je even geen geld hebt komt dat later wel. Ze kunnen er samen van leven en meer hebben ze niet nodig. Tot zijn pensioen zingen ze het wel uit. Hij zou ook loten kunnen verkopen en zo meer verdienen maar dat willen ze niet. “Wij willen geen hijgerige geldwolven in onze winkel. Ze kopen een lot en zijn weer weg. Dat zijn geen mensen voor een praatje,” hebben ze al verschillende keren tegen de vaste klanten gezegd die wel tijd hebben.

Het was een doodgewone donderdagmiddag. Hij ging met een paar brieven naar de post en Greet paste op de winkel. Toen hij terug kwam stonden er een paar mensen voor de winkel die naar binnen keken. “De politie is al onderweg,” zei een man, “het is gelukkig goed afgelopen.” Hij begreep het niet. Binnen trof hij Greet aan die gebogen over de toonbank stond. Ze was lijkbleek en met haar handen kneep zij zo hard in de rand van het blad dat ook de vingertoppen wit waren. Ze keek naar hem maar hij had niet de indruk dat ze hem zag. Hij wist niet hoe hij die blik moest omschrijven tot de therapeut later zei dat het wel eens pure doodsangst geweest zou kunnen zijn.

Twee, ogenschijnlijk normale jongens hadden een pistool onder haar neus geduwd en om geld gevraagd. Toen zij iets te lang aarzelde had hij vlak over haar hoofd heen, een schot gelost. De ander had ondertussen de geldlade gepakt en zonder iets te zeggen waren ze weggelopen.

Greet is niet meer wie ze was en het is maar de vraag of het ooit weer goed komt. Een vrolijke en krachtige vrouw is een angstig vogeltje geworden. De therapeut doet zijn best maar de nachtmerries zijn er nog steeds. Soms gaat ze ’s nachts haar bed uit. Dan vindt hij haar terug in de winkel waar ze gebogen over de toonbank staat en weer in de rand knijpt tot haar vingertoppen wit zijn. Overdag durft ze de winkel niet meer in. Er gaat geen dag voorbij waarop ze niet vraagt waarom het haar moest gebeuren en of ze niet beter op had moeten letten. Vragen waar hij geen antwoord op weet. Hij ziet alleen maar een vrouw die qua uiterlijk nog op zijn vroegere Greet lijkt. Ze kan om niets boos worden en zomaar een dag niets anders doen dan voor zich uit staren. Het heeft tijd nodig volgens de therapeut maar vooralsnog trekt deze stomme overval een zware wissel op hun relatie.

Het medeleven van de klanten en de andere winkeliers in de straat doet hem goed. Gisteren kwam de politie hem vertellen dat de twee daders zijn opgepakt. De bakker heeft een mooie taart gebakken en iedereen die in de winkel komt wordt getrakteerd. Greet doet het niet zo veel. “Fijn,” zegt ze en dat is dan ook het enige. Toch begint het leven langzamerhand weer vorm te krijgen. Greet is nog lang niet klaar met de therapie maar er gloort een klein beetje licht aan het einde van de lange tunnel.

De winkelbel gaat en hij loopt vanuit de huiskamer de winkel in. Voor de toonbank staat een man. Deze man was hier gistermiddag ook en stond toen bij de tijdschriften. Hij keek meer om zich heen dan in het tijdschrift wat hij in zijn handen had. Terwijl hij een andere klant hielp dwaalde de man door de winkel. Uiteindelijk kocht hij een pakje sigaretten maar had meer aandacht voor de kassa dan voor het wisselgeld dat hij kreeg. Hij voelde zich niet prettig en nu blijkt waarom. De man trekt een kapitaal keukenmes onder zijn jas vandaan en eist geld. Vanaf dit moment gaat alles bijna vanzelf. In de hoek van de toonbank, niet zichtbaar voor de klanten, staat een honkbalknuppel. In het handvat heeft hij een schroefoogje gedraaid en er een sleuteltje aangehangen. Een knuppel is bij wet verboden maar van een sleutelhanger kunnen ze niets zeggen. Zonder woorden en in één beweging pakt hij de knuppel en met alle kracht, gevoed door al zijn verdriet en kwaadheid, zwaait hij deze in de richting van de overvaller. Deze wil bukken en wordt dus vol geraakt op de zijkant van zijn hoofd. Naast de doffe plof klinkt er een krakend geluid. De schedel verbrijzeld en als de man in elkaar zakt loopt het bloed uit zijn oren, neus en schedel. Hij pakt de telefoon en belt 112. Als hij zijn naam en adres heeft gegeven zegt hij alleen maar: “overval” en gaat dan in de huiskamer aan de tafel zitten.

De agenten treffen een dode man aan voor de toonbank. In de huiskamer de middenstander die stil en zwijgend aan de tafel zit en een hysterisch gillende vrouw die rijp is voor opname.

Hij moet mee naar het bureau. Hij kan en mag niet naar huis. “Wij kunnen uw veiligheid niet garanderen,” wordt hem gezegd, “wraak is onvoorspelbaar.” Greet is opgenomen en thuis is geen thuis meer. In de cel maalt maar één woord door zijn hoofd: moordenaar, moordenaar, moordenaar.

Slachtofferhulp heeft geregeld dat hij snel een flatje kreeg van de woningbouwvereniging. De huur van de winkel is opgezegd en dankzij een gezamenlijke actie van de medewinkeliers en enkele vaste klanten is het huisraad verhuisd en de flat opgeknapt. Uit beleefdheid heeft hij ze bedankt. Ondanks alle goede adviezen en alle gesprekken gaat het hem niet goed. Hij is een gevangene in een vreemde woning. Af en toe bezoekt hij Greet maar die herkend hem niet meer. Elke dag zit ze als een zombie in dezelfde stoel naar buiten te staren. Wat moet hij tegen haar zeggen? Dat alles weer goed komt? Dat het met deze moordenaar goed gaat?

Hij weet zelf niet hoe het verder moet. De toekomst ligt als een onneembare, torenhoge zwarte muur voor hem. Misschien moet hij voor moord de cel in. Hij zou dat niet vreemd vinden. Hij heeft een mens gedood en dat is niet zo maar wat.

De advocaat loopt naar hem toe en geeft een hand. Hij gaat naast hem zitten en haalt een dik pak papieren uit zijn tas. Hij klinkt serieus maar er klinkt ook een ondertoon van optimisme door. “We beroepen ons dus op noodweer en zelfverdediging. De kans is zeer groot dat de rechter….” Waarom zou je luisteren als niets je meer interesseert? Alles is kapot en wat maakt het dan nog uit wanneer je als moordenaar in de gevangenis terecht komt? En als je vrij gesproken wordt wat stelt dan die vrijheid nog voor? Alles is kapot en niets kan hersteld worden.

Hij woont elf hoog. Een wrang geluk.

 

 

©peter gortworst / feb. 2012

foto’s: http://www.dejongenskamer.nl / http://www.mapio.net

Dit bericht werd geplaatst in eerder en getagged met , , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

4 reacties op Alles is kapot

  1. Rob Alberts zegt:

    Aj, levensecht beschreven …….

    Like

  2. Wilma Phillipson zegt:

    Heftig!

    Like

  3. Oh..uit het leven gegrepen…

    Like

  4. Villasappho zegt:

    In adem gelezen, schrijnend

    Like

Plaats een reactie