Grote jongens

De boodschappen voor de gezamenlijke barbecue zijn door de drie heren eerlijk verdeeld. Ze sjouwen elk met een grote doos van de kampwinkel naar hun caravans. Wie er het eerst over begint is niet meer na te gaan maar het aanlokkelijke idee om een avondje met zijn drieën naar de dorpskroeg te gaan, komt ter sprake. Zonder hun vrouwen. Dat spreekt voor zich. Gewoon drie kerels van ruim over de vijftig die een avondje gaan stappen. Dat moet toch kunnen?

Ze gaan het spelen. Gewoon doen alsof het idee spontaan het levenslicht aanschouwt. Olaf zal het spits afbijten. Hij weet dat zijn vrouw absoluut geen bezwaar maakt en als hij mag, is de kans dat de anderen ook toestemming krijgen, vrij groot.

Het werkt tot hun verrassing. Ze vinden dan ook dat Olaf het briljant brengt. “Als wij, heren die wij zijn, even afruimen en afwassen, maken wij daarna een wandelingetje. Dan hebben de dames het rijk alleen en alle gelegenheid om het eten te laten zakken en bij te kletsen,” heeft hij gezegd, “En als we wandelend het dorp halen, drinken we daar misschien nog even een pilsje, maar dat zien we wel.”

De invloed van de zoete witte wijn laat zich gelden. Geen van de echtgenotes had bezwaar gemaakt. Alleen de vrouw van Jan Junior heeft haar wenkbrauwen even opgetrokken en kijkt een ogenblik doordringend naar haar man. Die doet alsof hij het niet ziet. Even later lopen ze, als drie jonge knullen op weg naar de eerste schoolfuif, van de camping af.

Vier kilometer lopen naar het dorp is makkelijk te doen maar na een half uurtje blijft Vincent wat achter: “Jongens, even rustig aan. Ik heb niet de goede schoenen dus het gaat niet zo snel.” Ze kijken om en zien onder de glanzend witte spillebenen van Vincent twee lichtgroene teenslippers. “Het loopt beter zonder die dingen,” meent Jan Junior, “Je moet alleen even opletten waar je de voeten neerzet.” Het gaat inderdaad beter tot de asfaltweg. Daar beletten losse steentjes een snelle opmars naar het dorp. Iets later dan ze willen, bereiken ze de dorpskroeg.

Het is niet druk maar wel gezellig. Ze raken aan de praat met een paar jonge mannen uit het dorp. Als je de schuinste moppen wil vertellen en het leven in een dorp, het leven in het westen van het land en het leven op een camping met elkaar wil bespreken, ben je wel even bezig. Bovendien moeten deze westerlingen leren dat een jonge jenever naast een pilsje een ‘kopstoot’ is en dat je de jenever in één teug leeg drinkt en het pilsje er zo snel mogelijk achteraan. Nadat ieder drie kopstoten soldaat hebben gemaakt besluiten ze gezamenlijk er nog één te nemen en dan huiswaarts te gaan. Niet geheel vast ter been stappen ze uit de kroeg om te constateren dat het laat is en dat ze linksaf moeten. Als ze de verlichte bebouwde kom van het dorp achter zich laten blijkt dat het wel erg donker is geworden. Een prachtige sterrenhemel maar de maan komt niet verder dan een dun sikkeltje. Veel licht is er niet.

Jan Junior komt met het beste idee van de avond. Hij wijst naar rechts, over het donkere heideveld, en zegt: “Daar ligt de camping. Als we hier de hei oversteken komen we op het zandpad dat langs de camping loopt. We snijden een heel stuk af.” In de anderhalve week dat ze elkaar nu kennen heeft Jan Junior wel vaker blijk gegeven van een meer dan gemiddelde slimheid. Olaf en Vincent geloven hem op zijn woord. Met Jan Junior op kop banjeren ze, de benen hoog optillend, door de hei. Dat valt nog niet mee vooral omdat door de korte broeken de heidestruiken lelijk langs de benen schrapen. Vincent verliest zijn slippers. Na lang zoeken vinden ze er in het donker, één terug. Op blote voeten verder gaan is eigenlijk geen doen maar veel keus is er ook niet.

Op het moment dat Jan Junior, die een klein stukje vooruit is gaan lopen, roept: “Hier loopt een pad!” haalt Olaf zijn been lelijk open. Hij voelt het bloed langzaam langs zijn kuit in zijn schoen lopen. Vincent kijkt bij het licht van zijn aansteker naar de schade. “Je kunt beter even met je been omhoog gaan liggen,” meent hij. “Waarom dat dan?” wil Jan Junior weten. “Dan zakt het bloed uit het been en stopt het bloeden.” Dat klinkt heel aannemelijk en zo zitten Jan Junior en Vincent gebroederlijk naast een op zijn rug liggende Olaf. Die houdt fier zijn been omhoog. “Werkt het al?” wil Jan Junior na enige tijd weten. “Ik voel het bloed mijn broek inlopen,” deelt het slachtoffer mee. Vincent houdt de aansteker weer bij het been en ze zien een dun straaltje bloed in de broek van Olaf verdwijnen. Hij veegt met zijn hand het bloed een beetje uit en gespannen kijken ze of het bloeden is gestopt. Het wordt minder en na een paar keer vegen en kijken, blijkt dat er geen nieuw bloed meer komt. Ze kunnen verder.

Het pad is tot hun verwondering in het donker goed te zien. Vincent meent dat het in een lange bocht naar rechts buigt en stelt voor bij de eerste mogelijkheid links af te slaan. De anderen zijn daar niet zo zeker van maar als het pad in het donkere bos verdwijnt en er wel een pad naar links is, doen ze het toch maar. Met de heide aan de linkerhand en het donkere dennenbos aan de rechterhand lopen ze verder. Plotseling kraakt er in het bos een tak. Iets of iemand beweegt daar. Jan Junior, die nog steeds een klein stukje vooruit loopt, komt snel vlakbij zijn vrienden staan. “Wat was dat!?” sist hij. “Geen idee, misschien een everzwijn,” fluistert Olaf. “We moeten lawaai maken. Als het weet dat wij hier zijn, vlucht het wel,” zegt Vincent zachtjes en de daad bij het woord voegend begint hij naar het bos te schreeuwen. Dapper doen de anderen mee en als ze menen dat het gevaar geweken is lopen ze, luider pratend dan voorheen, verder.

De eerstejaars rekruten van de Koninklijke Marechaussee hebben hun oefenkamp opgeslagen. De kleine ploeg die het kamp moet bewaken tegen de vijand, wacht op hun medestudenten. Laat in de avond zijn die ergens gedropt en met niet meer dan wat coördinaten op de stafkaart en een kompas, worden ze geacht de weg naar het kamp terug te vinden. Om het lange wachten voor de bewakers wat aantrekkelijker te maken heeft de opperwachtmeester een echte wachtpost laten inrichten. Over het pad is een struikeldraad gespannen, gekoppeld aan twee lichtkogels. Zo’n tien meter voor en tien meter na die draad liggen de bewakers zwijgend in de berm verscholen.

Al van verre zijn de wandelaars hoorbaar en de eerste post weet niet goed wat te doen. Ze ontwaren in het donker drie mannen die hen voorbij sjokken. Terwijl ze passeren realiseren de bewakers zich met schrik dat deze burgers de struikeldraad gaan activeren. Ze springen uit hun schuilplaats en roepen: “Halt! Wie daar?” De achterste twee bevriezen ter plekke maar de voorste rent van de schrik naar voren. Gelukkig doet de struikeldraad zijn werk. De vluchteling struikelt en met twee luide knallen wordt de omgeving in het licht gezet. De twee bewakers van de achterste post werpen zich vol overgave op de gevloerde burger met vluchtneigingen. De neus van de burger komt onzacht in aanraking met een bewakersknie. De zaak is onder controle en geïnteresseerd kijken de rekruten naar hun vangst. Eén burger met een bebloed been, één burger op blote voeten onder twee spierwitte benen en in zijn hand een teenslipper en een derde burger met een hele verse bloedneus. Het bloed vormt al een duidelijk spoor op zijn T-shirt. Nadat de opperwachtmeester de zaak in ogenschouw heeft genomen neemt hij de heren mee naar zijn tent. Hij laat ze vertellen hoe en waarom ze uitgerekend hier terecht zijn gekomen.

Voorzichtig maakt hij ze vervolgens duidelijk dat ze zeker acht kilometer van de camping verwijderd zijn en dat het dus zeker nog twee uur lopen is. “Dat zullen onze vrouwen niet leuk vinden,” zegt Vincent tegen Olaf die terstond zorgelijk begint te kijken want daar had hij nog niet aan gedacht. “We kunnen jullie wel even brengen,” zegt de opperwachtmeester. Hij heeft duidelijk te doen met deze krasse knarren.

Ronkend rijdt het terreinvoertuig de camping op. De chauffeur, van mening dat dit een belangrijke missie is, heeft het blauwe zwaailicht aangezet. Het is opvallend dat zelfs ver na middernacht, dit nog zo veel mensen wekt.

 

Het ontvangstcomité, gevormd door de drie echtgenotes, is uitzonderlijk zwijgzaam. De wandelaars lopen, ieder achter hun vrouw aan naar hun caravan. Even later klinkt uit de drie afzonderlijke onderkomens een heftig, bijna sissend gefluister. De dames vinden het niet nodig de hele camping te vermaken en uit ervaring weten ze dat geluid, zelfs door een caravanwand heen, nog ver draagt in een stille nazomernacht. Voor je het weet schrijft één van de campinggasten het hele verhaal op en dat is toch het laatste wat je wilt.

 

© peter gortworst

foto’s: http://www.lovegorleston.co.uk / http://www.geloventhuis.nl / http://www.flagchart.net

 

 

Dit bericht werd geplaatst in eerder en getagged met , , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

6 reacties op Grote jongens

  1. Rob Alberts zegt:

    Ik ga nooit meer bbqen.

    Vrolijke groet,

    Geliked door 1 persoon

  2. Wilma Phillipson zegt:

    Geweldig, ik zie ze lopen!

    Geliked door 1 persoon

  3. Dat krijg je als mannen goede ideeën hebben 😊.

    Geliked door 1 persoon

  4. Mies Huibers zegt:

    Geweldig. Zit hier op een bankje in het park tijdens mijn pauze stiekem smakelijk te lachen.

    Geliked door 1 persoon

  5. Villasappho zegt:

    Volgens mij zat er wat in dat bier. Heerlij verhaal.

    Geliked door 1 persoon

  6. Enorm genoten van je verhaal. het blijft toch bijzonder volwassen mannen, die toestemming van hun vrouw nodig hebben om een biertje te gaan drinken 😉

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie