De goeroe in het veen

Als je nergens naar toe moet, kan je ook niet verdwalen. Een motto waar deze avontuurlijke wandelaar zich graag van bedient. Het wordt natuurlijk anders als de zon zich donkerrood naar de horizon laat zakken en je op pad bent in een moerasgebied waar je de weg niet kent. Dan wordt de wandeling avontuurlijker dan gedacht. Zelfs meer dan hem lief is. Hij kent de gevaren van het veen. Een schijnbaar begaanbaar pad kan een verraderlijke valkuil zijn. Voor je het weet zak je in de modder weg en met een beetje geluk wordt je na een paar honderd jaar gevonden als een gemummificeerd veenlijk. Het dijkje waar hij nu op loopt oogt veilig maar het loopt dwars op de richting van waar zijn auto staat. Een brede sloot belet hem de goede kant op te lopen. Terug wandelen is geen optie. Tegen de tijd dat hij het stuk veen bereikt waar hij, springend van graspol naar graspol, overgestoken is, zal het donker zijn. Gesteld dat hij die plek weer zou vinden dan is de eerste sprong waarschijnlijk de sprong naar het hiernamaals.

Het schemert al flink als er eindelijk een afslag komt. Een smaller dijkje loopt de goede kant op. Het buigt zelfs een beetje naar rechts af en dat is precies de richting die hij graag ziet. Een stuk verderop staan, op een kleine heuvel, een aantal berken in een groepje bijeen. De witte stammen die als pilaren uit het onderliggende struikgewas opstijgen, tekenen mooi af in de schemer. Vlak voor hij de bomen bereikt loopt het dijkje dood. Een sloot, te breed om overheen te springen, belet hem de weg. Hij laat zich op de grond zakken en overdenkt zijn mogelijkheden. Helaas zijn de mogelijkheden op en de moeilijkheden zijn de sloot en de vallende duisternis.

Net als hij tot de conclusie gekomen is dat hier overnachten de enige optie is ziet hij een lampje gaan branden in het struikgewas onder de berken. “He! Hallo! Hallooooo,” roept hij naar het lampje. “Jo!” roept een mannenstem terug. “Wie is daar?” Zelfs in deze omstandigheden vindt hij het een onnozele vraag en te onbelangrijk om te beantwoorden. “Ik sta aan de andere kant van de sloot en kan niet verder!” roept hij daarom terug. “Ik kom eraan,” klinkt het uit het struikgewas. Even later verschijnt er een man en bij de sloot gekomen vraagt hij: “Hoe kom jij daar?” “Ja, lopend natuurlijk en ik ben de weg een beetje kwijt.” “Weet je wel waar je vandaan komt?” Terwijl hij met zijn arm ongeveer de richting aangeeft zegt hij: “Ik denk van die kant.” “Doe je niet goed,” zegt de man, “De goede wandelaar weet waar hij heen gaat en de beste weet niet waar hij vandaan komt. Blijf staan. Ik kom je halen.” Hij loopt een meter of twintig langs de sloot en loopt er dan, tot verbijstering van de wandelaar, overheen. Met grote stappen, van graspol naar graspol, komt hij achter de wandelaar uit op het dijkje. “Nou, volg mij maar. Ga op precies dezelfde pollen staan als ik. Als je er naast stapt kom je niet bij mij binnen. Ik heb geen zin in een meurende gast.” Alles gaat goed tot de sloot. “En nu?” vraagt de wandelaar. “Gewoon oversteken. Stille wateren hebben diepe gronden maar soms ligt er een plank.” Met grote stappen steekt hij over en schuifelend over de plank die net onder het water ligt, volgt de wandelaar hem.

Tussen de struiken staat een kleine blokhut. De man doet de deur open en trekt zijn laarzen uit. “Schoenen uit en kom binnen,” bromt hij. Het interieur is sober. Een oude rookstoel, een brandende olielamp, een tafeltje, een kastje, een bed met slaapzak, een koelkastje en in de hoek een stapel bontgekleurde kussens die nog allemaal in plastic verpakt zijn. “Zo,” zegt de man, “Ik zal mij even voorstellen. Ik heet Mannes en ik ben de goeroe uit het veen. Met wie heb ik het genoegen?” De wandelaar stelt zichzelf voor als Pieter. Mannes haalt twee kussens uit het plastic en legt ze bovenop elkaar op de grond. “Ga zitten en wil je koffie?” vraagt Mannes en als Pieter instemmend knikt haalt de gastheer een gasbrandertje uit het kastje, schenkt uit een jerrycan water in een pannetje en brengt dat aan de kook. In twee mokken schept hij een maatbekertje gemalen koffie en giet het kokende water er bij. “Melk en suiker heb ik niet. Tussen je tanden doordrinken en op tijd stoppen. Wil je wat eten? Ik heb alleen brood” Pieter laat weten best wel trek te hebben. “Dacht ik al,” zegt Mannes, “Per slot van rekening is samen eten olie voor de vriendschap dus voor een kennismaking voldoet het zeker.”

Terwijl buiten het donker bezit neemt van het veen zitten de twee mannen in de blokhut. Mannes op zijn rookstoel en Pieter op de twee kussens. De conversatie beperkt zich eerst tot wat algemeenheden maar Pieter brandt één vraag op de lippen en als het even stil valt, vraagt hij: “Je stelde jezelf voor als de goeroe uit het veen. Hoe ben je dat geworden en waarom?” “Dat is een heel verhaal,” zegt Mannes, “Maar we hebben de tijd, toch? De dag is nog niet om en er is niets meer waard dan de dag van vandaag. Ik ben opgegroeid in een kleine stad hier niet ver vandaan. Ik was altijd gek op twee dingen: lezen en mensen kijken en heb daardoor veel geleerd. Eén van de dingen die ik leerde was dat er, dankzij het onderwijs, er minder analfabeten zijn maar meer idioten. Als je veel geleerd hebt, na veel zwoegen en hard werken een titel hebt behaald en je met succes je een plaats hebt verworven op de maatschappelijke ladder, wil dat nog niet zeggen dat je een prettig mens bent. Het gevoel en het verstand zijn buren. Ze groeten elkaar, brengen elkaar een beleefdheidsverzoek maar vrienden zullen ze zelden worden. Je kan dus hartstikke intelligent zijn maar te stom om naar je gevoel te luisteren. En daar liep ik in die kleine stad tegenaan. Oude vrienden met een dr of ing voor hun naam waren niet meer de jongens die ik van vroeger kende. Het waren berekenende mannen geworden die mij maar een rare snoeshaan vonden. Ze vonden mij wel slim, sommigen noemden mij zelfs wijs, maar ik was geen man die ze nodig hadden in hun eigen netwerk. Bovendien zei ik altijd wat ik zelf vond en niet wat zij wilden horen. Dat valt niet altijd goed.

Ik was voor hen onbruikbaar tot het fout ging. Eén van die oude vrienden lag, zonder dat hij het aan zag komen, in een scheiding en die komt naar mij toe om te praten. Een andere verliest een kind en zit vervolgens bij mij aan de keukentafel. Een oude vriendin wil ook komen praten maar op een geheime plaats want ze is nog getrouwd en heeft nu heel warme gevoelens voor een andere vrouw op kantoor. Het ging maar door en door. Iedereen vond mij een wijs man die het zo goed kon zeggen en waar ze echt iets aan hadden. Nou, en toen was ik het zat. Als ze echt zo nodig met mij willen praten, laten ze er dan ook maar wat moeite voor doen. Ik wilde rust en geen keuken waar om de haverklap iemand aan de tafel schoof. Daarom heb ik hier deze blokhut gebouwd. Alles met de kruiwagen hier naar toe gesleept en nu houd ik hier, sinds een jaar,  audiëntie.” “En?” vraagt Pieter, “Komen ze? Komt hier sowieso wel eens iemand?”

Mannes is even stil en zucht dan diep. “Nee, ze komen niet. Je bent de eerste. Ik had gehoopt dat ze kwamen. Misschien wel een hele groep. Vandaar ook die kussens maar er komt niemand. Ondankbare tweevoeters. Waarschijnlijk de beste definitie van de mens. Misschien maar goed ook dat ze niet komen want het lukt mij maar niet om wijze spreuken op papier te krijgen”. Hij gaat staan en vist uit het kastje een schrift met harde kaft. “Kijk, er staat nog geen spreuk of wijs woord in. Het lukt mij gewoon niet en wat zou je dan moeten zeggen als hier wel een groepje bewonderaars zou zitten? De twijfel heeft bij mij toegeslagen en dat is wreder dan de ergste waarheid. En opgeven wil ik nog niet omdat ik niet weet hoe dicht ik bij mijn doel ben.”

“Heb je wel eens gevraagd waarom die mensen niet komen? Ik kan mij voorstellen dat de weg hier naar toe een belemmering is,” vraagt Pieter. Mannes staart zwijgend in het vlammetje van de olielamp en zegt dan: “Weet je, mensen struikelen eerder over een molshoop dan over een berg. Als ze echt willen weten, als ze echt willen vragen dan zouden ze wel komen. Ik ga dit hele spul niet verhuizen naar een plek waar ze met de auto tot bij de voordeur kunnen komen. Mensen gaan heus niet hoger springen als je de lat wat lager legt. Ik moet er nog maar eens goed over nadenken. Zullen we trouwens maar eens gaan slapen? Neem jij het bed maar. Ik slaap wel in deze stoel.”

 

De volgende morgen nemen ze afscheid. “Pieter,” zegt Mannes, “Het kost mij een week om na te denken over hoe het verder moet. Wil jij volgende week terugkomen om te horen wat ik bedacht heb?” Dat wil Pieter best. Hij voelt zich zelfs bevoorrecht. Hoe vaak maak je van zo dichtbij de ontwikkeling van een goeroe mee?

“Tot volgende week?” vraagt Mannes. “Tot volgende week,” zegt Pieter en loopt de weg die Mannes hem gewezen heeft.

 

©peter gortworst / mei 2016

foto’s: eigen maaksel

met dank aan Lin Yutang, H.Thoreau, Confucius, Fred Smulders, Goethe, Felix Timmermans, Molière, Fjodor Dostojevski, Ernst Marcus, Jan Greshoff en onbekenden.

 

 

 

 

 

 

 

Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , . Maak dit favoriet permalink.

2 reacties op De goeroe in het veen

  1. Rob Alberts zegt:

    Heb ik tot nu toe de verkeerde veenafslag genomen ….

    Mooi verhaal!

    Zonnige groet,

    Geliked door 1 persoon

  2. Mies Huibers zegt:

    Prachtig verhaal. Als ik wist waar de man huisde, ging ik er op bezoek.

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie