Verloren

Als je nog net de rand van het afvoerputje kan grijpen voordat je voorgoed in het riool verdwijnt en je weet dat de volgende golf afvalwater dat alsnog voor elkaar krijgt, is het waarschijnlijk het juiste moment om je te beraden over hoe het nu verder moet. Als je geluk hebt is er een weldadig iemand die jou ziet hangen en je daadwerkelijk uit de put helpt maar als er niemand is zal je, wil je tenminste niet in de vergetelheid verdwijnen of in rook opgaan, het zelf moeten doen. Hij heeft geluk. Ans ziet hem hangen en tilt hem uit de put.

Hij kent Ans helemaal niet. Het is niet eens zijn type en bovendien is ze dom. Ze heeft niet alleen een kinderlijk gezicht, ze praat ook als een kind en stelt vragen als een kind. Een onbevangen en goudeerlijk kind maar wel een kind van dik in de twintig.

Hij is voor haar gevallen. Niet figuurlijk maar letterlijk. Drie man gooiden hem met kop en kont zijn stamkroeg uit en nu is de palm van zijn hand en zijn rechterknie geschaafd. Hij voelt de straaltjes bloed langs zijn vingertoppen en scheenbeen lopen. Vloekend en tierend ligt hij op straat tot hij ziet dat zij naast hem staat en naar hem kijkt. “Kusje er op?” snauwt hij maar daar reageert ze niet op. Uit haar handtas vist ze een pakje papieren zakdoekjes en zonder wat te vragen pakt ze zijn hand en veegt het bloed weg. Dan legt ze een schoon zakdoekje op de vele wondjes en zegt: “Met je andere hand vasthouden en we gaan daar even zitten.” Ze knikt naar de overkant waar een oud herenhuis staat met een grote deur. Voor de deur drie treden van Bentheimer Zandsteen. Als een mak schaap loopt hij achter haar aan.

Hij zit op de middelste trede en zij knielt voor hem neer. Ze rolt zijn broekspijp op en veegt het meeste bloed van zijn scheenbeen weg. Dan bekijkt ze zijn knie. “Die moeten we schoonspoelen en er moet jodium op.” Ongelovig kijkt hij haar aan en de boosheid welt weer in hem op. “Wie denk je verdomme wel dat je bent met je moeten? Jeanne d’Arc?” Hij gaat staan, loopt een paar passen bij haar vandaan en schreeuwt haar toe: “Je blijft met je poten van mij af! Je kent mij niet eens! Schoonspoelen! Jodium! Voor zo’n kutwondje?! Waar denk je dat vandaan te halen?” Ze zit nog steeds op haar knieën en kijkt hem met grote kinderogen aan. “Je moet niet tegen mij schreeuwen want dan wordt ik bang van je. Ik heet Ans” “Ik bepaal zelf wel tegen wie ik wil schreeuwen,” wil hij zeggen maar hij slikt op tijd zijn woorden in. Hij kijkt in bange kinderogen en in plaats van te schreeuwen kan hij alleen nog maar wat hakkelen. Op een kind, op dit kind kan je niet boos zijn. “Sorry,” mompelt hij. “Geeft niet,” zegt Ans, “Kom, we gaan.” “We gaan? Waarheen?” “Naar mijn huis, hier om de hoek.”

Het is een huisje van niks. Halletje met wc, kleine woonkamer met een open keuken, bijkeukentje en boven waarschijnlijk één slaapkamer onder het schuine dak. Hij zit op de bank. Ze heeft met lauwwarm water zijn knie schoongemaakt en de schaafwond voorzichtig met jodium behandeld. Nu is ze bezig koffie te maken en hij kijkt om zich heen. Veel plantjes, prulletjes, kussentjes, een paar foto’s aan het muurtje bij de trap en alles hartstikke schoon. Typisch een meidenhuisje. Beslist niet zijn stijl maar toch voelt hij zich op zijn gemak.

waxinelichtjes

Ze heeft een paar hartvormige kaarsjes in kleine potjes aangestoken en samen drinken ze de  koffie. Hij voelt dat ze naar hem kijkt. “Waarom ben je boos?” vraagt ze. “Ik ben niet boos hoor,” laat hij met een glimlach weten. “Nee, nu even niet…..” zegt ze. Hij kijkt haar aan en zwijgt. Ze heeft gelijk. Nu  is hij even niet boos maar wat moet hij? Moet hij haar vertellen dat hij boos is omdat zijn leven is mislukt? Over zijn vruchteloze pogingen om iets van werk te vinden in plaats van te leven van een uitkering en niet al te frisse bijverdiensten? Van alle mislukte relaties omdat zijn handen wat los zitten? Van zijn jeugd met een eeuwig dronken moeder en een vader die hem sloeg totdat hij hem hard en ongenadig terug sloeg? Van het tehuis waar hij opgevoed werd en weg liep. Van al die dagen in de gevangenis? Van alle foute vrienden die hij had, het leven op straat zonder dak boven je hoofd? Van zijn uitzichtloze bestaan waar hij maar niet uit kan komen?

Hij kijkt in de ogen van Ans, ziet het kind, en vertelt. De vlammetjes in de gekleurde potjes, een haakje in het plafond en een enkele keer haar ogen zijn de fysieke steunpunten bij zijn verhaal. Soms wordt hij boos als de herinnering hem aangrijpt en elke keer zegt Ans: “Niet doen. Het gaat juist zo goed.” Tijdens zijn verhaal onderbreekt ze hem met grote regelmaat. Veel is haar niet duidelijk en veel weet ze niet. Dat zijn de momenten dat hij beseft dat hij praat met een kind die blijkbaar voor het eerst kennis maakt met een wereld die ze niet kent. Het dwingt hem tot eerlijkheid en duidelijkheid en verhalend meent hij steeds meer van zichzelf te gaan begrijpen. Toch is het mooiste gevoel te weten dat hij wordt gehoord door iemand die hem niet op voorhand veroordeeld en het doet hem meer dan hij zeggen kan.

“Heb je nu wel een huis?” vraagt ze en hij vertelt dat hij sinds kort in een kleine flat woont. “Je moet nu naar huis, “ zegt ze, “Morgenavond om zes uur mag je hier mee-eten.” “Waarom doe je dit voor mij?” vraagt hij. “Weet ik niet…….gewoon……het moest, moet” zegt het kind.

Hij pakt een pilsje uit zijn koelkast en ziet bij de flessenopener een stompje kaars liggen. In de kamer maakt hij het flesje open, zet de kaars op de salontafel en steekt hem aan. Starend in het kleine vlammetje overdenkt hij de avond. Een rare avond, een mooie avond en, hij durft het bijna niet te denken, een hoopvolle avond. Morgenavond ziet hij haar weer en ze zal hem weer aanhoren want lang niet alles is gezegd. Hij zal weer vertellen, gehoord en misschien wel begrepen worden. Voor het eerst in lange tijd voelt hij iets van welbevinden en in die gelukzalige toestand dommelt hij in.

Een eigenschap van rook is de herkenbare lucht die overal doorheen dringt. De buurman boven heeft al in zijn flatje rondgekeken maar kan de oorzaak niet vinden. In zijn speurtocht is hij uitgekomen bij de onderliggende flat. Door het smalle raam naast de voordeur ziet hij dat de woning vol met rook staat. Hij belt 112 en geeft het adres door. Met een volmaakte karatetrap schopt hij het raam naast de deur in scherven. Er moet iemand gered worden. Op dit geschenk van zuurstof hebben de onverbrande gassen in de woning gewacht en binnen seconden is de woning een vuurzee.

flatbrand

Nog tijdens het blussen wordt hij gevonden. Als hij omhuld door een zwarte plastic zak in de lijkwagen wordt geschoven kan één omstander het niet laten: “Nou, daar is niet veel aan verloren gegaan.” Een enkeling knikt instemmend.

© peter gortworst / sept 2015

Dit bericht werd geplaatst in korte verhalen en getagged met , , , , , , , , , . Maak dit favoriet permalink.

7 reacties op Verloren

  1. Pfffff die komt binnen. Ik word er stil van.
    Je schrijft op een heel zachte en tegelijkertijd erg indringende manier, echt klasse!

    Geliked door 1 persoon

    • Ongeveer zes jaar geleden schreef ik mijn eerste verhaal en ik denk dat dit zo’n beetje mijn stijl geworden is. Voel mij er ook lekker bij als ik zo schrijf. Dit was overigens de derde versie van het verhaal. De eerste twee bevielen mij niet en daar schrijven toch ook schrappen moet zijn heb ik zonder veel wroeging op ‘delete’ gedrukt. Dank voor je compliment !

      Geliked door 1 persoon

  2. Wat een verhaal. Bijzonder en Goed geschreven!

    Geliked door 2 people

  3. Mies Huibers zegt:

    Bijzonder verhaal. Krachtig en overtuigend geschreven. Chapeau!

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie